zendsnel haar weg rond de zon, hetgeen de richting waarin een ster wordt waar
genomen iets beïnvloedt. Net zoals het vaantje bovenin een boot niet de werke
lijke, maar de schijnbare windrichting aanwijst, wijst ook de sterrenkundige
waarnemer slechts schijnbare richtingen aan. Het is overigens eenvoudig om na
te gaan dat deze richtingsverandering maximaal 20 boogseconden kan bedragen,
een waarde niettemin groot genoeg om ditmaal wèl met de instrumenten van
Bradley aangetoond te kunnen worden.
Waren de bovengenoemde ontdekkingen concrete gevolgen van de verbeterde
instrumentatie, ook in theoretisch opzicht was er vergeleken met het begin van
de zeventiende eeuw bepaald het nodige veranderd. Met de introductie van
Newton's gravitatietheorie in 1687 was er een nieuw verklarend element in de
astronomie gebracht, dat bovendien een vruchtbare voedingsbodem vormde
voor verdergaand wetenschappelijk onderzoek. Nu de planeetbewegingen, in
clusief de wetten van Kepler, door Newton's theorie correct verklaard en be
schreven werden, was het de vraag of ook de banen van die andere fascinerende
hemellichamen, de kometen, voorspeld konden worden. Daarnaast bleven er
nog vraagtekens aangaande onregelmatigheden in de maanbeweging en over de
juiste vorm van de aarde. Tenslotte werd het als zeer hinderlijk ervaren dat de
'natuurlijke maatlat' voor het zonnestelsel, te weten de afstand van de zon tot de
aarde (de reeds genoemde 'astronomische eenheid' of 'zonneparallax'), slechts
in ruwe benadering bekend was.
Het waren stuk voor stuk vraagstukken, waarbij de positionele astronomie in
combinatie met de nodige hoeveelheid wiskundige analyse het materiaal voor de
oplossingen moest aanleveren. Bij dit alles waren er trouwens nog tal van pro
blemen op te lossen in relatie tot de observaties zelf. Instrumentele
eigenaardigheden bijvoorbeeld, zoals de kleurschifting in lenzen of problemen
rond de vraag hoe de meetinstrumenten gevrijwaard konden worden tegen ver
vorming door vocht- of temperatuursinvloeden, of zelfs - als het grote instru
menten betrof - tegen een verbuiging door de zwaartekracht.
Zorgvuldige en regelmatige ijkingen zowel van instrumenten als van sterrenkun
dige tabellen, werden-hoe tijdrovend ook-steeds belangrijker. Daarbij kwam
dan nog het onopgeloste probleem van de atmosferische straalbreking: hoe
moest men de waargenomen positie van een ster corrigeren voor de breking van
het licht in de dampkring, opdat uiteindelijk de werkelijke positie kon worden
aangewezen?
Een aantal van deze problemen zullen we tegenkomen bij de bespreking van De
Munck's astronomische waarnemingen.
106