Fig. 18. De komeet van 1744: telescopische waarnemingen van Jan de Munck. van de komeet (zoals een rooksliert) minder waarschijnlijk acht dan de hypothe se dat 'de uitvloeyingen die de staart formeren' door een 'voortstotende kragt der Zon' achterwaarts gedreven worden5. Al met al een curieus vroege formule ring van het latere begrip 'zonnewind'. In 1748 ontdekt De Munck opnieuw een komeet, en deze keer zorgt hij er wel voor dat zijn ontdekking tijdig wereldkundig wordt gemaakt. Zowel in de Hol- landsche Historische Courant als in de Nederlandsche Jaarboeken verschijnen begin mei berichten van zijn waarnemingen gedaan in de nacht van 28 op 29 april 17486. Toch staat hij ook ditmaal niet als ontdekker geregistreerd. Een priori teitskwestie die op zichzelf weinig belangwekkend is, ware het niet dat juist deze omissie een duidelijk licht werpt op de relatie tussen De Munck en de Amster damse mathematicus Nicolaas Struyck. Struyck was een geleerde van wereldformaat. Vooral op het gebied van de verze- keringswiskunde heeft hij belangrijk werk verricht. Daarnaast was hij ook bij zonder geïnteresseerd in de statistiek van komeetverschijningen7. Zowel in 1740 als in 1753 heeft hij overzichtswerken gepubliceerd waarin hij nauwkeurig al dat gene optekent wat hij over komeetverschijningen heeft kunnen vinden8. Veel van de hedendaagse gegevens zijn dan ook aan Struyck's boeken ontleend9. 129

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 175