stelling van de astronomische eenheid (de afstand van de zon tot de aarde) vrij wel niets gewonnen had. Met name waren de onzekerheden in de opgegeven po sities van de waarnemingsstations te groot gebleken. Niet de theorie, maar de techniek van het instrumentarium had hierbij de grens gesteld31. Een dampkring op de maan? Dat omgekeerd instrumentele eigenaardigheden ook de theorie kunnen beïn vloeden, blijkt eens temeer uit het relaas van De Munck's vermeende ontdek king van een dampkring op de maanDit verhaal verschaft ons bovendien zinni ge informatie over de optische kwaliteiten van De Munck's telescopen. De opzienbarende 'ontdekking' doet De Munck bij de waarneming van de zons verduistering van 1748. Tijdens deze eclips ziet hij zeer duidelijk een verlichte rand rondom de maanmet 'onderscheiden couleuren, als van een regenboog'32. Dit verschijnsel kan volgens hem alleen maar verklaard worden door aan te ne men dat het zonlicht ter plaatse bij de maan gebroken wordt. We weten immers dat een regenboog door 'vogten' in de dampkring gecreëerd wordt, en kennelijk moet de maan dus, net als de aarde, een dampkring bezitten. Wanneer hij deze resultaten aan zijn vriend Klinkenberg in Haarlem meedeelt, dan betoont deze zich zeer verheugd. Ook hij had namelijk de verlichte ring om de maan gezien, en hij was dan ook uitermate verbaasd geweest toen hij vernam dat geen van de andere waarnemers in Haarlem, noch prof. Lulofs in Leiden, iets van dit bijzondere fenomeen hadden opgemerkt. Nu De Munck zijn observatie bevestigt, moet het verschijnsel inderdaad werkelijkheid zijn. Kennelijk hadden zij beiden hun instrumenten meer 'accuraat' weten te hanteren dan de anderen. Maar De Munck's conclusie dat hiermee de dampkring van de maan zou zijn aangetoond lijkt Klinkenberg iets te voorbarig. Wat hem betreft is dat nog een 'ongedecideerde zaak'. Immers, als de maan inderdaad een dampkring bezat, dan zou men verwachten dat het zonlicht als gevolg van de breking van het licht in deze maans-atmosfeer eerder achter de maan te voorschijn zou komen dan uit de berekeningen volgde. En dit nu was niet waargenomen! De Munck geeft zich echter niet gewonnen. Dat anderen de ring om de maan- rand niet hebben waargenomen vindt hij weliswaar merkwaardig, maar het ver schijnsel is in Middelburg door 'alle toezienders' en in zijn beide telescopen ge zien, zodat het fenomeen op zichzelf wel vaststaat. Verder meent hij Klinken- berg's argument tegen zijn uitleg van het verschijnsel te kunnen ontzenuwen. Weliswaar heeft Klinkenberg in principe gelijk-zo geeft hij toe - maar een even tuele verschuiving in het tijdstip waarop de zon achter de maan verdwijnt of te voorschijn komt valt eenvoudigweg niet te meten. Een dampkring van de maan zal immers slechts een geringe dikte bezitten, en na een korte berekening schat De Munck de door Klinkenberg voorspelde verschuiving op ongeveer een kwart seconde. En aangezien met een dergelijke nauwkeurigheid niet gemeten kon worden bestond er kortom geen bezwaar om zijn verklaring te handhaven. Of Klinkenberg uiteindelijk door De Munck's redenering overtuigd is laat zich moeilijk meer achterhalen. In elk geval vindt hij De Munck's brief belangrijk ge noeg om deze in het Frans te vertalen en door te sturen naar de astronoom De l'Isle. de man die in dit tijdvak fungeert als hèt knooppunt van de Europese astronomische correspondentie3'. Voor De l'Isle zullen berichten als deze aan leiding geweest zijn om in een in 1753 verschenen rondschrijven nadrukkelijk te 138

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 184