BIJLAGE 2
DE INRICHTING VAN DE MUNCK'S OBSERVATORIUM
I
Om nu deze Sterrekundige Oeffening te doenheb ik volgens
myn eigen ordonnantie laten (lichtenop myne hooge open
Erve, een (lerk en vaftGebouw, en daarnevens eenenTo
ren waarvan ik genoegfaam overal den Horizont (of den
Gezichteinder) kan zien (taande en gelegen aan de Nieuwe Zuid-
cingel in 't Noorderdeel dezer Stad Middelburg hebbende aan de
Noordzyde een groot Water, genaamd het Molenwater, en verder
rondsom groote opene Erven.
In dit Gebou-w (of Obfervatorium) heb ik bepaald met veel naau»
keurigheid een' juiften Meridiaan, beginnende dezen eerft op de ge-
woone wyze door middel van de Noordftar en grooten Wagen
dus den Meridiaan gevonden hebbende doch daarop niet willende
vertrouwen, (lelde ik in dien gevonden Meridiaan twee Snaren, van
alle zyden loodrecht, en obferveerde toen meenigmalen op de drie Star
ren met name Dubbe Vigil en de Nourdjlar wanneer dezelve op
het grootfte verwyderd waren, zoo Ooit als Welt: waardoor be
vond een klein verfchil. Dit verholpen hebbende, deed ik verder toe
meerder beproevingmy bereiden een goeden droogen eiken Balkter
lengte van 13 voet, recht en wel gereedt in den winkelhaak, en ge
legd op de (panplaat van 't Gebouw, zoo recht als doenelyk was,
volgens den hiervoren gevonden Meridiaan, Ooft en Weft, en in 't
waterpas de onder- en bovenzyden parallel met myn bevorens ge-
vonde Polushoogte.
Vervolgens (telde ik op den Bovenvloereen loodrechte Snaarvaft-
gemaakt boven in 't Gebouw, en op gemelde Vloer was een Geitel
met een koper Viller, en daarin een klein rond gaatje, (taande recht
voor de loodlynige Snaar. Dit dus toegericht zynde, plaatfte ik my
beneden by den Perpend: en koper Viller; terwyl boven by den Balk
een ander Perfoon was, om met denzelven te bepalen, 't op-en
ondergaan van de twee Starren in den kleinen Beer namelyk Vi
gil en de Noordjlar des morgens en des avonds ten aanzien van
den bovenkant des Balks, dat is, wanneer gemelde Starren op 't
verfte van den MeridiaantenOoften ofWcften, waren De punten
van dit op- en ondergaan liet ik telkens door Villeren bepalen, en op
A den
149