rustte op nauwkeurige observatie van de natuur en de natuurverschijnselen. Al in zijn proefschrift over de botvorming in de pijpbeenderen gaf Baster er blijk van dat hij zich die methode eigen gemaakt had Na het behalen van zijn doc torstitel in 1731 rondde Baster zijn opleiding af met een reis langs enkele Euro pese centra van wetenschap, met name Londen en Parijs, waarna hij zich vestig de als arts in Zierikzee. Gedurende zijn gehele leven bleef Baster zich, naast zijn dagelijkse praktijk, met wetenschapsbeoefening bezig houden en gaf daarbij blijk van een ruime be langstelling. Op zijn naam staan publicaties over verschillende geneeskundige onderwerpen (de meeste pregnante daarvan was het verloop van een aandoe ning van een van zijn ogen, die leidde tot gedeeltelijke blindheid) en natuurhis torische onderzoekingen. Daarnaast vertaalde hij een aantal botanische werken in het Nederlands4. In de internationale wereld van wetenschapsbeoefenaren was Baster beslist geen onbekende. Hij werd tot lid van de Royal Society benoemd op voorstel van Boerhaave en 's Gravesande en ook was hij lid van de Keizerlijke Academie van Natuuronderzoekers, meer bekend als de Leopoldina, in Duitsland. Verder on derhield hij briefwisseling met een aantal geleerden van internationale faam, waaronder Réaumur en Linnaeus. Basters onderzoekingen en beschouwingen omtrent de ware aard van de zoöphyten werden in contemporaine verhandelin gen over dat onderwerp in overweging genomen en becommentarieerd. Wat be treft dit vraagstuk was Baster ervan overtuigd, dat de gerezen meningsverschil len grotendeels het gevolg waren van onvolledige kennis omtrent deze organis men. Hij riep dan ook in zijn publikaties onderzoekers op om ze nader te gaan onderzoeken. Hij schreef 'Ik hoop dan, dat deze myne twyfelingen en zwarigheden, meer anderen, die digt aan Zee woonenen meerder tyd daar toe hebbenzullen aanspoorenom deeze zaak ver der na te gaan, opdat men eindelyk den waaragtigen oorspronk, de groeijing en voort- teeling der Zeeplanten, volmaaktelyk mag kennen en weeten'5. Het kweken van mariene organismen in flessen ten behoeve van onderzoek bleek erg lastig te zijn; zo moest het water dagelijks tweemaal ververst worden, niet zozeer in imitatie van eb en vloed, maar vooral om voldoende voedsel aan te voeren. Derhalve zweefde Baster als ideale situatie voor een onderzoeker voor ogen, dat deze vlak aan zee zou wonen met op zijn grondgebied een vijvertje in open verbinding met zee. Hoewel Baster zijn boven aangehaalde oproep liet uit gaan rond 1760 vond hij pas jaren later weerklank en wel binnen de kring van het Zeeuwsch Genootschap. In de zomer van 1768 werden zowel Baster als Slabber en Bomme lid van het Zeeuwsch Genootschap. En in diezelfde zomer maakten Martinus Slabber en Leendert Bomme een aanvang met hun onderzoekingen omtrent mariene organismen. Wat Slabber betreft bleek het gewekte enthousiasme slechts van korte duur. Die éne zomer was hij enige weken lang intensief bezig met het bestuderen en beschrijven van beestjes die hij uit zee had opgevist. Uiteindelijk mondde dat onderzoek uit in een publikatie, getiteld Natuurkundige Verlustin- gen, waarin een veertigtal dieren beschreven wordt. Slabbers Natuurkundige 172

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 218