de staartvin van een vis. Het waarnemen van de krioelende diertjes in een drup
pel water of het bloed zien stromen in de haarvaten, dat waren spektakels die de
'liefhebbers' met verwondering vervulden. En met bewondering voor Gods
Schepping. Want het microscopiseren was niet zo maar een liefhebberijhet was
een liefhebberij die sterk verweven was met de fysico-theologie15. In de details
van de bouw van de allerkleinste organismen was Gods hand immers overduide
lijk herkenbaar. Of, zoals Bomme het uitdrukte,
'onder de menigvuldige wonderen van konsttuygen, welke den grooten Schepper in de
onderscheyde range der Schepzelen heeft ten toon gesteld, is geen van de minste dat
der Insekten, en wel na mate dezelve kleynder en door onoplettendheyd over het
hoofd gezien werden, nogtans naukeurig gade geslagen, vertonen een schat van won
deren in zig te bevatten hunnen zowel als onzen groten Schepper overwaardig, en ons
opleydende tot verwondering aanbidding en verheerlijking van dat alleszins wijs goe
dertieren en almagtig Opperweezen'16.
Onder de liefhebbers die de wereld van het microscopisch kleine onderzochten
waren er die tot ver boven het niveau van de algemeen verkrijgbare inleidingen
uitstegen. Gevoegd bij de ruime markt voor natuurwetenschappelijke verhan
delingen betekende dat, dat een aantal onderzoekers het gehele scala van hun
waarnemingen publiceerden. De voor dergelijke boeken geschikte geachte titels
als Miroskopische vermaaklijkheden}1 appeleerden tegelijkertijd aan het ele
ment van liefhebberij én van Godsverwondering. Ook Basters Natuurkundige
Uitspanningen en Slabbers Natuurkundige Verlustigingen bergen beide aspecten
in zich.
MARIENE BIOLOGIE
De natuurlijke historie in de zin van beschrijven en benoemen van planten en
dieren bepaalde het aanzien van de biologische wetenschappen in de 18e eeuw.
De interesse voor alles wat groeit en leeft onder het wateroppervlak werd in het
midden van die eeuw plotseling gestimuleerd door de ontdekking van de zoetwa
terpoliep door Abraham Trembley in 1740. De ontdekking van dit organisme,
de Hydra, veroorzaakte grote opwinding onder natuurhistorische onderzoe
kers, aangezien het zowel plantaardige als dierlijke kenmerken vertoonde.
Enerzijds was het groen en plantte het zich voort door knopvorming als een
plant, maar anderzijds verplaatste het zich en trok het zich samen na aanraking
als een dier. Het probleem dat door de ontdekking van dit organisme aan de orde
gesteld werd was of er een wezenlijk verschil bestaat tussen plant en dier of juist
niet18. Zonder in te gaan op de inhoud van de discussie die over dit probleem ge
voerd werd kan vastgesteld worden dat vrij algemeen aangenomen werd dat er
geen wezenlij k verschil bestaat tussen planten en dierenmaar slechts een gradu
eel. De Hydra werd derhalve beschouwd als een zoöphyt of plantdier, een orga
nisme intermediair tussen planten en dieren. Het bestaan van een groep van der
gelijke organismen werd gesteund door het heersende beeld van de 'ladder der
natuur'19. Dat beeld was gebaseerd op de gedachte dat de natuur geen sprongen
maakt, maar dat het ene organisme slechts in kleine bijzonderheden verschilt
van het andere. Wel kunnen de organismen op grond van die verschillen gerang
schikt worden op de 'ladder der natuur', beginnend met de meest eenvoudige en
175