dien ze zo breed mogelijk werden toegepast. De sleutel van een betere toekomst
was hier te vinden4.
De belangstelling voor de natuurwetenschap groeide hierdoor sterk, en wel over
haar volle breedte, en op alle niveaus. Zo ontstond er bij de rijke patriciërs een
ware verzamelwoede op het gebied van exotische planten, dieren, schelpen, mi
neralen, en dergelijke. Maar daarnaast werden ook verzamelingen fysische (en
astronomische) apparaten aangelegd, zoals luchtpompen, microscopen, magne
ten en sterrekijkers10. Ook op salons, clubs en gezelschappen - het bekende
achttiende-eeuwse cultuurverschijnsel11 - werd er over natuurwetenschappen
gesproken. De belangstelling hiervoor werd zelfs zó groot, dat er op verschillen
de plaatsen lezingen over werden gegeven, waarin de nieuwe ontdekkingen van
Newton en anderen op het gebied van astronomie, natuur-en scheikunde en bio
logie gepopulariseerd werden. Het luisterend publiek werd beziggehouden - en
veelal geamuseerd - met allerhande proeven. Vooral in de tweede helft van de
achttiende eeuw bloeide de 'physique amusante', waarbij vooral de ontdekkin
gen op het gebied van de elektriciteit12 sterk de aandacht trokken. Zelfs speciale
genootschappen werden hiervoor opgericht, waar uitgenodigde sprekers van
buiten of eigen leden cursussen gaven in de experimentele fysica op basis van de
handboeken van Desaguliers, Van Musschenbroek, Noliet en anderen13.
GELOOF EN WETENSCHAP
De invloed van Newton op deze ontwikkeling betrof niet alleen de methodologi
sche ommekeer in het natuuronderzoek en de grote betekenis die hij in het on
derzoek en de verwoording ervan aan de wiskunde toekende, maar ook de rela
tie tussen geloof en wetenschap. Evenals bij Boyle waren deze beide bij Newton
nauw verweven, veel nauwer dan men op grond van de aanwezige methodologi
sche scheiding en de wiskundige bewijzen in de Principia zou vermoeden14. Op
het eerste gezicht hebben al de wiskundige afleidingen van dit werk weinig of
niets met het christelijk geloof uitstaande. Maar intussen was een van de belang
rijkste doelen van de Principia de definitieve afrekening met het systeem van
Descartes, omdat dit in de ogen van Newton tot atheïsme leidde15. Een van
Newtons recente biografen stelt, dat Newton ervan overtuigd was dat de natuur
wetenschap gebruikt dient te worden om de voortdurende aanwezigheid van
God in Zijn schepping aan te tonen16.
Allerwegen werden Newtons natuurwetenschappelijke opvattingen dan ook
door apologeten begroet als bondgenoten in de strijd tegen deïsme en (al of niet
vermeend) atheïsme17. Ze boden een stimulans voor het opnieuw doordenken
van de verhouding tussen rede en openbaring, gekoppeld aan een verdediging
van de waarheden van het christelijk geloof, die door kennismaking met nieuwe
volkeren, culturen en religies niet langer a priori buiten discussie stonden18. Bo
vendien groeide steeds meer de overtuiging dat door de rede geleid vrij onder
zoek in zijn resultaten niet kan strijden met de openbaring, en dat met name het
empirisch onderzoek van de natuurverschijnselen juist de geloofwaardigheid
van de openbaring kan verhogen, omdat het bewijzen aandraagt voor de groot
heid van de Schepper14. Blijkbaar is deze gedachte zó algemeen dat Bots geen
natuuronderzoeker uit de achttiende eeuw heeft kunnen vinden die op grond
van onderzoek voor ongeloof en deïsme pleit20. Het geloof dat God zich in de na
tuur openbaart is weliswaar in de christelijke geloofsleer altijd aanvaard, maar
183