overwicht van theologische, litteraire en historische kwesties sprake. De natuur wetenschappen kregen nog 11 van de in totaal 29 in dit tijdvak uitgeschreven prijsvragen toegewezen, maar ook deze waren vooral toegesneden op de proble men van de Zeeuwse waterstaat, w.o. het knellende vraagstuk van de verzan ding van de Middelburgse haven. Het nut van de natuurwetenschappen stond niet ter discussie, maar hun beteke nis viel toch in het niet bij wat men als 'de wijsgeringe, bespiegelende en letter kundige wetenschappen' aanduidde. Rond 1800 kreeg deze achterstelling lang zaam naar het schijnt ideologische trekken. Voor de secretaris van het genoot schap was het in ieder geval zonneklaar datde verwoestingen en verwarrin gen die de Rampzalige oorlog heeft aangebragt en verspreid, in een zeer nauw verband staan met het verval der Fraaye letteren en wetenschappen, de zulken in het byzonder die den beoefenaren geen voordeel brengen'19. In diverse verhan delingen werd bovendien de verwaarlozing van de klassieke letterkunde be treurd. De vele pogingen van de Franse overheid sinds 1806 om de wetenschaps beoefening in de voormalige Republiek, zowel in genootschappen als aan de uni versiteiten, te hervormen naar Frans utilitair model, kregen bij de leden van het genootschap een uiterst koel onthaal. In 1810 schreef de rector van de Latijnse school aan zijn curatorium (alle betrokkenen waren actieve leden en directeuren van het genootschap) dan ook dat: 'eene soliede beoefening der geschiedenissen en der Griekse en Latijnsche Letterkunde alleen (cursivering van mijwwm) in staat zijn om het opkomend geslagt vooreen terugkeerende barbarie, of hetgeen erger is, voor eene halve verlichting en voor schijngeleerdheid te bewaren' De gebeurtenissen sedert 1793 hadden in de Walcherse genootschapswereld for se verschuivingen teweeggebracht. Met name in het Nut, maar ook in de beide natuurkundige gezelschappen had zich een nieuw publiekstype gemanifesteerd dat niet alleen van een andere sociale herkomst was dan tot dan toe in het Wal cherse gebruikelijk was, maar dat er tevens een geheel andere belangstelling op na hield. Het ging hun niet om cultuur of wetenschap in de traditionele humanis tische zin. Hun interesse had geen grote intellectuele diepgang maar was wel breed en werd gekenmerkt door een moreel-didactische inslag. Gezien hun ge ringe en sterk fysico-theologische getinte belangstelling voor de natuurweten schappen zou het echter onjuist zij n deze nieuwe publieksgroep als de drager van een nieuwe, op de natuurwetenschappen en de empirische methode gegrondves te cultuuropvatting te bestempelen. Het Zeeuwsch Genootschap bleef, ondanks een politiek van voorzichtige aanpassing aan de gewijzigde politieke verhoudin gen, het voornaamste bolwerk voor het traditionele genootschapspubliek. De natuurwetenschappen behielden hier een bescheiden plaats, maar hun bevorde ring werd in toenemende mate ondergeschikt gemaakt aan het stimuleren van die wetenschapsgebieden die men als gevolg van het Franse utilitaire overheids beleid ten aanzien van kunsten en wetenschappen bedreigd achtte. III Deze op genootschapsmateriaal gebaseerde conclusies kunnen op hun geldig heid worden getoetst dank zij recentelijk begonnen onderzoek naar het Middel burgse boekenkopend publiek. Bron hiervoor zijn de klantenboeken van de Middelburgse boekhandelaar Salomo van Benthem. In deze kasboeken werd van elke klant nauwkeurig geregistreerd welke lectuur j aarlij ks tegen welke prij s 219

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 277