gezien de uitgangspunten van het Koninklijk Besluit niet verwonderlijk. Apo
thekers leverden nauwelijks een bijdrage aan de geneeskundige huipop het plat
teland. Een plattelandsvestiging was voor apothekers ook volstrekt niet aan
trekkelijk, daar de wet de plattelandsheelmeesters en medicinae doctores toe
stond hier geneesmiddelen te leveren6.
Bij de apothekers was er echter wel een duidelijke behoefte aan onderwijs. De
ontwikkelingen in de scheikunde hadden een belangrijk stempel gedrukt op de
farmacieen de apothekers werden geconfronteerd met ingrijpende veranderin
gen op het terrein van hun beroepsuitoefening. Door de toepassing van de the
orieën van Lavoisier in de nieuwe, landelijke farmacopee7 van 1805, de Pharma-
copoea Batava, was de nomenclatuur van de chemische geneesmiddelen en
grondstoffen geheel gewijzigd8 Ook introduceerde deze farmacopee nieuwe ge
neesmiddelen, nieuwe bereidingsvoorschriften en nieuwe technieken. Boven
dien werd een begin gemaakt met het onderzoek van geneesmiddelen en grond
stoffen: in de Batava was een lijst van reagentia opgenomen, die elke apotheker
verplicht was voorradig te hebben. In de volgende editie van de farmacopee, die
in 1823 verscheen, de Pharmacopoea Belgica, waren de chemische nomencla-
tuurregels verder uitgewerkt. Ook deze farmacopee introduceerde nieuwe ge
neesmiddelen en bereidingswijzen. In deze periode, waarin van zuiver weten
schappelijk onderzoek nog geen sprake was, maar het 'nuttigheidsaspekt' de be
langrijkste stuwende kracht voor onderzoeksaktiviteiten vormde9, werd
'artsenijbereidkundige scheikunde' een vakgebied, dat inspireerde tot steeds
uitgebreider onderzoek.
Naast de preparatieve scheikunde werd ook de analytische scheikunde een be
langrijk vak voor de apotheker. Niet alle geneesmiddelen konden meer in de
apotheek worden bereid, maar de apotheker bleef verantwoordelijk voor de
kwaliteit van de geneesmiddelen die hij afleverde. Bij het onderzoek van de el
ders ingekochte waren bleek de analytische chemie een belangrijk hulpmiddel.
Bij dit onderzoek bleef het belangrijk, dat de apotheker in alle gevallen op de
hoogte was van de geneesmiddelbereiding. Onderzoek naar onzuiverheden,
meestal bijprodukten van het bereidingsproces of de gebruikte apparatuur, kan
immers alleen gericht plaats vinden wanneer dat bereidingsproces bekend is.
Onderwijs in de scheikunde was dus van groot belang voor de apothekersleerlin
gen. Binnen de beroepsgroep leefde bovendien een duidelijke wens naar geïnsti
tutionaliseerd onderwijs. Eeuwenlang had de apothekersleerling het vak van
zijn patroon geleerd, en ook na het opheffen van de gilden bleef deze onderwijs
vorm in eerste instantie gehandhaafd. Het behoeft nauwelijks betoog, dat de
snelle ontwikkelingvan de scheikunde dit vak ongeschikt maakte voor onderwijs
volgens het oude meester-knecht model. Maar niet alleen het onderwijs in de
scheikunde, ook de lessen in de botanie waren gebaat bij institutionalisatie. De
voor dit onderwijs onontbeerlijke hortus kon hierdoor in stand worden gehou
den. Het besluit 'klinische scholen' werd dan ook door de apothekers met in
stemming begroet10.
Middelburg.
Het reglement voor de Zeeuwse klinische school werd op 17 mei 1824 bij Ko
ninklijk Besluit goedgekeurd. De school zou gevestigd worden te Middelburg.
De provincie zou de benodigde fondsen leveren, behoudens een bijdrage van
229