dwz. een instelling van hoger onderwijs die het promotierecht miste. Bovendien
werkten zulke scholen gewoonlijk niet met faculteiten maar met leerstoelen,
welke het voordeel van een mogelijkheid tot soepeler beleid meebrachten. De
uit Genève gekomen Frans-Schotse predikant Alexander Morus schijnt trou
wens al op 5 september 1648 op private titel tot professor in de theologie te zijn
aangesteld12. Het initiatief kwam nu in elk geval uitdrukkelijk uit de stad Mid
delburg zelf, en wel uit regentenkringen. Onmiddellijk mikten deze op een
breed draagvlak: professoren werden benoemd voor theologie, wijsbegeerte,
geschiedenis en jurisprudentie, terwijl Nic. Blankaert, de hoogleraar geschiede
nis, thuis ook nog eens de (Nederduitse?) mathematica en de politica mocht on
derwijzen13. De aanstelling van een pedel met een zilveren staf onderstreept zo
wel de pretenties als het institutioneel karakter van de school, die meer wilde zijn
dan een losse verzameling professoren14. Toen zij goed bleek te lopen, raakten
ook de kerkelijke overheid en de Staten weer geïnteresseerd en 'alsoo doorgaens
d'ingezetenen van deze provincie meest geneghen zijn tot het studium the-
ologicum', werd de stadsschool door de Staten op 16 augustus 1651 verheven tot
provinciaal Collegium theologicum (zij het nog steeds op stadskosten) en werd
een tweede hoogleraar in de theologie aangesteld'"1. Het provinciaal karakter
schijnt, behalve uit een tot weinig verplichtende erkenning, uitsluitend te heb
ben bestaan uit de subsidie van fl 1.000 die de Staten van Zeeland jaarlijks ver
leenden voor acht Zeeuwse alumni in de theologie aan de Middelburgse
school16.
Toch had de magistraat zich kennelijk verkeken op de mogelijkheden van deze
instelling en in elk geval geen gelukkige hand gehad in de keus van de professo
ren. Interne twisten maakten het er niet beter op. De jurist Cragius moest wor
den ontslagen omdat hij geen studenten had. Het gemeenschappelijk karakter
van het Haagse Hof voor de gewesten Holland en Zeeland samen maakte een
eigen opleiding in Middelburg ook overbodig. De hoogleraar in de filosofie,
Claude Legros de Saint-Hilaire, werd eveneens al in augustus 1651 ontslagen.
Hij werd 'om de voors: zijn natuerlijke tale en hoogdravende studiën tot de phi-
losophische lessen voor de jonge studenten niets te bequaam geoordeelt' en wil
de trouwens zelf liever Waals predikant worden17. Het citaat leert ons dat het
Frans toen onder de Middelburgse elite bepaald nog geen gemeengoed was, dat
de philosophia practica er vermoedelijk hoger stond aangeschreven dan de be
spiegelende wijsbegeerte, en dat Legros een beroerd docent was-de magistraat
koos eieren voor zijn geld en benoemde de rector van de Latijnse school, waar
van men de waarde als docent immers kende, tot zijn opvolger. Maar daarmee
werd de Illustre school opnieuw tot een simpel verlengstuk van de Latijnse, een
louter theologische bovenbouw. Rond 1658 waren er slechts die elementen van
over die bij bestaande instellingen aansloten: het filosofieonderwijs als top van
de Latijnse school, het lectoraat in de ontleedkunde verbonden aan de pasopge
richte Anatomiekamer (het Theatrum anatomiciim in het Gasthuis aan de
Nieuwstraat)1'3. het alumniaat bij theologieprofessoren die er als predikant van
de Middelburgse gemeente toch al waren.
Hoewel de raad van Middelburg de Illustre school op 28 september 1666 officieel
sloot19, gold zij nadien toch eigenlijk nooit als definitief opgeheven. Niet in de
geschiedschrijving, niet in het bewustzijn van degenen die in 1676 en 1709 een
heroprichting beoogden, en al evenmin in het latere zelfbeeld van het achttien-
de-eeuwse Athenaeum, dat tot in de Franse tijd steeds aan het jaar 1650 als op-
10