gent. Maar ook tijdens de bloeiperiode van het Middelburgs Athenaeum gold dat nog voor minstens een tiental jaarlijks. Een steekproef in de alba studiosorum van de Noordnederlandse en buitenland se universiteiten en Illustre scholen over het jaar 1649 (vrijwel het enige jaar waarvoor al deze alba compleet kunnen worden geacht en er tevens nog geen li- lustre school in Zeeland zelf bestond) levert de namen van 39 - soms meermalen ingeschreven - nieuwe studenten uit Zeeland (36) en Staats-Vlaanderen (3) op'1". In die periode van hausse zou het gewest dus een hogeschool van ca. 150 studenten kunnen hebben bemand. Maar vergelijking met de andere gewesten toont onmiddellijk aan hoe zwak de Zeewse academici numeriek binnen de Re publiek stonden: Aantal nieuwe inschrijvingen van Noordnederlandse studenten aan binnen- en buitenlandse instellingen van hoger onderwijs in het jaar 1649* Gewest N Holland 502 56,0 Zeeland 36 4,0 Utrecht 47 5,2 Friesland 50 5,6 Stad en Lande 42 4,7 Drenthe 1 0,1 Overijssel 50 5,6 GelreenZutphen 93 10,4 Generaliteit: Staats-Brabant 38 4,2 Staats-Vlaanderen 3 61 0,4 Limburgse territoria 20 2,2 z.pl.** 14 1,6 Totaal 896 100,0 Alleen de eerste inschrijvingen; dubbeltellingen geëlimineerd. Burgerlijk jaar. Nederlandse geslachtsnamen zonder plaatsopgave in Noordnederlandse alba. Het overwicht van Holland komt hier wel heel duidelijk naar voren, ook en met name ten opzichte van Zeeland, dat slechts één veertiende van het aantal studen ten van Holland telt. Vanaf 1650 is er voor de Zeeuwen enige gelegenheid om ter plaatse (dus veelal goedkoper) te studeren. Maar zelfs als we veronderstellen dat de meesten van hen vóór hun studie elders eerst een j aar of twee aan het Middelburgse Athenae um een soort propedeuse hebben gevolgd (hetgeen overigens pas in de loop van de achttiende eeuw voor iedere studierichting mogelijk werd), zal duidelijk zijn dat de stand van de arbeidsmarkt voor academici allerminst een gunstig uit gangspunt opleverde voor de stichting van een eigen Zeeuwse universiteit. Ook al moet men zich de grootte van zo'n instelling in die tijd hoogstens in de orde van enkele honderden studenten voorstellen, en bepaald niet in die van de duizen den van nu. Onze rekensom leert dus dat Leiden niet geheel ongelijk had. Zelfs in de gunstigste hypothese zal het Zeeland niet goed mogelijk zijn geweest op 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 53