18. A. A. Fokker, Levensberichten van Zeeuwsche medici, bijgewerkt door J.C. de Man
(Middelburg, 1901), 176-177, i.v. C. van de Voorde.
19. Meertens, Letterkundig leven, 434.
20. Zie bv. de ongedateerde brief van curatoren aan de grootmeester van de keizerlijke
universiteit, Fontanes, met begeleidend schrijven van de prefect van Monden van de
Schelde, 8-3-1811, waarin voortzetting wordt bepleit van de Illustre school, bestaand
sinds 1650 met vier faculteiten (sic); Archives Nationales Parijs (AN), F17 1579.
21. Een laat-achttiende-eeuwse afbeelding van dit gebouw in Zeelands Chronyk-Alma-
nach (1777-1792) I, draagt als bijschrift: 'Illustre Gymnasium of Doorlugtige School te
Middelburg'. Overigens ziet men in de gevel van het nog bestaande gebouw een steen
met opschrift: "Illustre Gymnasium Reip. Medioburgensis instauratum MDCXCI': de
datum slaat op het herstel van het gebouw van de Latijnse school, niet van de Illustre,
die toen niet bestond. De terminologie is niet vrij van enige verwarring.
22. Zie voor dezen: NNBW VII, 873; X, 639-641
23. Kesteloo, Stadsrekeningen, VIII, 110, stelt de oraties van Momma en De Mey wel ten
onrechte op 1675.
24. Vgl. voor de context M. van der Bijl, Idee en interest (Groningen, 1981), 25-26.
25. Zie over de familie Helvetius: W.J. J.C. Bijlevelt, 'Vigelius-Schweitzer-Helvetius', in
De Nederlandsche Leeuw 65 (1948), 342-350.
26. NNBW III, 753; Fokker, Levensberichten, 74-76.
27. RAZ, Hs. 851B, p. 499.
28. RAZ, Verz. Verheye van Citters, 54B, i.d. 8-12-1764. Aldaar ook de overige benoe
mingen om dergelijke motieven.
29. NNBW III, 696-698; Kesteloo, Stadsrekeningen, IX, 124; Stedelijk Gymnasium Mid
delburg (Middelburg, 1965), 31.
30. Tegenwoordige Staat van Zeeland, I, 194-196.
31G. Cuvier en F.-J.-M. Noël, Rapport sur les établissements d'instruction publique en
Hollande et sur les moyens de les réunir a I'Université impériale (Parijs, 1811), 113. Het
Middelburgse Athenaeum had toen ongeveer dezelfde omvang als de universiteit van
Harderwijk, die echter het dubbele aantal docenten had.
32. Zie over de familie De Wind: Fokker, Levensberichten, 183-196; M. R.H. Calmeijer
O. Schutte, 'De Wind, De Windt, De Wint', in De Nederlandsche Leeuw 98 (1981),
161-215.
33. In 1812 solliciteerde hij tot driemaal toe bij Fontanes naar een leerstoel Frans recht
volgens de Code Napoléon (die hij sinds twee jaar te Middelburg onderwees) in de
academie van Brussel: brieven van 15-2-1812 (AN, F17 1576) en van 8-1 en 24-5-1812
(AN, F17 1579). Zijn Zierikzeese collega W.L.Mahne vroeg de leerstoel Griekse lite
ratuur, op 19-1-1812 (AN, F17 1579); hij werd in 1817 professor te Gent (NNBW III,
811).
34. Zie voor de geschiedenis van het Athenaeum in de Franse tijd uitvoerig: Voegler, 'Ge
schiedenis', 470-483. In AN, F11579, liggen nog enkele andere originele stukken uit
Middelburg, die daar echter niets wezenlijks aan toevoegen.
35. RAZ, Prefectuur, 83: Plan d'instruction préparatoire pour la ville de Middelbourg
(26-8-1813).
36. KB van 2-8-1815, art. 37. Tekst in C.C.E.d'Engelbronner (ed.), Nieuwe uitgave van
het Bijvoegsel tot het Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, eerste serie, 1813-
1820 (Gorinchem, 1852), 234-247. Zie over de achtergrond van dit KB: B.J.L. de
Geer, 'De regeling van het hooger onderwijs in Nederland in 1814', Nieuwe bijdragen
voor regtsgeleerdheid en wetgeving 19 (1869), 212-272; verder F.L.R. Sassen, 'De
Athenaea in het organiek besluit van 1815', in Universiteit en Hogeschool 8 (1961-62),
37