dert, de glazenier en Jean des Moulins, de steenhouwer, die hem ook wiskundige problemen voorlegde. Ook ontleent Eversdyck zijn gegevens wel aan boeken, bijvoorbeeld Practijcke des Lantmetens van Johan Sems en Johan Pietersz. Dou. of Tresoor van Maten. Interessant zijn de soortelijk gewicht-bepalingen die hij beschrijft. In het artikel 'Om te weten wat een Goeschen cubic houtvoet boters weecht', beschrijft hij, hoe hij op 13 aug. 1621 'een stande vol versgeleyde boter' had. Hij bepaalde het gewicht van de boter en de inhoud van het vat door dit met regenwater te vullen en met een maatkan het volume te meten. Het resultaat: 'een Goeschen cubic houtvoet boters weecht 51 lb 2 on 0 18784/249S7 cleyn'25, hetgeen equivalent is met 0,92 kg per dm3. Ook bepaalde de rekenmeester het soortelijk gewicht van kogelijzer, rijder goud, hullood, alle uitgedrukt in ponden Goes gewicht of ponden Antwerps ge wicht per kubieke Goese houtvoet. In modern jargon zijn het alle dichtheidsbe palingen. Hij deed dit ook voor zout, kalk en andere stoffen. De tractaten van Dou en van Eversdyck zijn als aanhangsel toegevoegd aan de Beknopte Lant-meetkonst van Mattheus van Nispen, landmeter te Dordrecht, zoals reeds vermeld. 11. De Grote Kerk te Goes Toen Eversdyck zijn bestuursloopbaan in Goes begon, stond daar nog de oude kerk, waarvan nog slechts twee afbeeldingen bewaard zijn: een op een stadsplat tegrond van Jacob van Deventer en een op een prent, vervaardigd naar een schil derij, voorstellende het ontzet van Goes na een beleg door de Watergeuzen26. Op 11 september 1618, dinsdag en marktdag, liet een schaliedekker zijn 'vier- waghen' tijdens schafttijd niet 'wel bewaert' op het dak van de kerk achter. Het dak vatte vlam en 'recht op de middach' stond de kerk in brand. In drie uren brandde het schip geheel af, de toren stortte in; alleen het interieur van het koor bleef, dank zij de stenen overwclving, gespaard. De burgemeesters Dryweghen en Van der Nissen, de schepenen, de raad en de kerkmeesters Corn. Fr. Eversdyck en Hieronymus Smallegange waren van me ning dat met de herbouw zo spoedig mogelijk moest worden begonnen. Zij scha kelden deskundigen in: de uit Antwerpen afkomstige timmerman Marcus An- thonisz., steenhouwer Jan de Molyns en metselaar Pieter Smeets. Reeds op 9 april 1619 legde de burgemeesterszoon David van der Nisse de eerste steen. Dank zij grote inspanningen kwam het werk in 1621 klaar27. Er werd een nieuw schip in Gotische stijl gebouwd. Hiervoor moesten twaalf pilaren met basemen ten geplaatst worden. Met drie van deze zuilen ondervond men grote tegenslag. Op tweede Kerstdag 1620 verzakten drie pilaren aan de zuidzijde van de middel beuk, omdat de funderingen gebarsten waren. Het 'bovenwerck' zakte en moest in allerijl met een houten stellage worden gestut. Daarna moest er iets aan de funderingen worden gedaan. Kerkmeester Eversdyck beschrijft in zijn 'Cladde- bouck' verschillende mogelijkheden. Hij adviseert tenslotte de pilaren te funde ren met ondergrondse omgekeerde bogen. Een soortgelijke constructie troffen we aan bij Romeinse bruggen. Bij de Pons Fabricius lopen twee bogen onder de rivier door de aarde. In zijn artikel 'Calculatie van de fondamenten van de Goe- sche Kercke' berekende hij de kosten: ruim 140 pond Vlaams. Jan de Molyns en Pieter Smeets waren het, mèt Marcus Anthonisz., aanvanke- 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1987 | | pagina 90