lijk met de kerkmeester eens. De andere 'metsers' wilden liever rechte muren
metselen tussen de fundamenten. Na rijp beraad werd hun plan aanvaard met
eenparige stemmen, 'sonder my die van andere opinie was'. Eversdyck betreurt
het, dat zoveel 'plaetse tot begravinge' verloren ging en dat 'so veel steen ende
moortel onnuttelyck geconsumeert' werd.
In het 'Claddebouck' staan nog enkele berekeningen betreffende de herbouw
van de kerk:
'Glasen in den Goeschen Kercke, hare metinge ende wat deselve costen sullen,'
'Voetstenen, calculatie hoe veele nodich totte Goesche Kercke'.
De rekenmeester heeft ook metingen verricht en met behulp van goniometrie
berekend:
'Goesche Kerkce, hare hoochte gemeten uyt myn plaetse
Hoochte gemeten van de Goesche torens op de Kercke ende aen de Marct met
ter hoochte van de Kercke'.
Dit laatste artikel geeft aanleiding tot de volgende herleiding: In november 1619
vond Eversdyck voor de hoogte van het kerkgebouw 884,715 duimen van 100 in
de blooise roede en in 1898 vond restaurateur Adolph Mulder voor die hoogte 32
meter28. Dus:
884, 715 duimen komen overeen met 32000 millimeter
1 duim komt overeen met 36,17 millimeter
1 blooise roede 100 duimen 3617 mm 3,617 m
Dit equivalent wordt ook vermeld door De Kanter (1810)29 en door Staring
(1902)30.
Tot de categorie Grote Kerk kunnen we ook rekenen de artikelen
'Uurwysers aen den Goeschen Kercktoren, hare grootte ende wat die gecost
hebben',
'Klepels van kloeken, van wat proportie ende gewicht'.
Dit laatste artikel is gebaseerd op gegevens van Marcus Anthonisz. Het gaat
voornamelijk om de verhouding van de massa's van klok en klepel. Bij lichte
klokken vormen de gewichten rekenkundige reeksenbij 100 pond gewichtsver
meerdering van de klok past 3 pond gewichtstoename van de klepel; bij zware
klokken gaat dat niet op.
12. Landmeetkunde
Eversdyck beschrijft in een artikel hoe de 'Wytte off breedte van een rivier al-
leenlyck door 't winckelkruys, sonder ende door calculatie' gevonden kan wor
den. Hij beschrijft in vier artikelen de toepassing van dit 'winckelkruys', een in
strument om rechte hoeken uit te zetten.
Bij zijn hoogtemetingen in Goes gebruikte hij een 'astrolabe', een door Johan
Pietersz. Dou ontwikkeld instrument om hoeken te meten. Hij leidde dit af van
het astronomisch astrolabium, gebruikte het bij de bedijking van de Beemster en
beschreef het in 1612 in zijn Tractaet vant maken ende Gebruycken eens nieu ghe-
ordonneerden Mathematischen Instruments2^dat in Eversdyck's bibliotheek
aanwezig was. De rekenmeester brengt zelfs correcties aan voor 'd'inperfectie
van d'astrolabe'. Waarop dit berust vermeldt hij niet, wèl is er een verwijzing
naar zijn 'Cladbouck van Astronomie'.
Eversdyck behandelt het probleem van de berekening van de afstand van twee
ontoegankelijke punten. Uitvoerig is zijn artikel 'Steenclippe off zantplate on-
53