100 TOT UYTERSTE RUINE Spanjool in tropische invloedssferen kon worden gevoerd. Zijn aanstelling tot bewindhebber van de WIC in 1626 en de aansluitende verovering van de zilver vloot brachten echter niet de invloed en het succes waarop Jan de Moor had gehoopt. Zijn plannen kwamen feitelijk op een te laat moment om te worden uit gevoerd, waardoor zijn mislukte privé-avonturen aan de Amazone geen succesvol vervolg kregen en zijn particuliere patroonschap op Tobago eveneens faalde. Het was een schrale troost voor Jan de Moor dat zijn kolonie aan de Essequebo feite lijk de enige Nederlandse vestiging aan de Wilde Kust was die aan het oorlogsge weld ontsnapte en vanaf haar oprichting in 1616 tot aan het einde van de acht tiende eeuw voor de Nederlanders van blijvende betekenis was. Na de dood van De Moor in 1644 gingen de rechten van de handelscompagnie De Moor- Courteen voor de vaart en handel op de Essequebo over op de WIC en werd zijn particuliere patroonschap opgeheven waarmee de laatste sporen van de Indische activiteiten van de Vlissingse burgemeester uit Guyana verdwenen.'23 Van de wensen van De Moor kwam uiteindelijk weinig terecht. Toch hadden deze in beginsel een betere uitgangspositie om te worden gerealiseerd dan de idee- en van Usselincx. In tegenstelling tot de theoreticus Usselincx die slechts kon schermen met het feit dat hij enige tijd op de Azoren gewoond had, presenteerde Jan de Moor een heldere visie op kolonisatie die door eigen handelservaringen tot stand was gekomen. Door het stellen van weliswaar niet altijd even haalbare maar wel concrete doelen, bestond er daarom voor de ideeën van De Moor in principe een groter klankbord bij de regenten en bewindhebbers, waartoe hijzelf behoorde, dan voor de plannen van Usselincx die de magistraten tot vervelens toe lastig viel met hemelbestormende tractaten over het uitzenden van kolonisten en, na 1621, niet aflatende kritiek op het beleid van de WIC. Het was juist die door Usselincx node gemiste praktijkervaring in de West-Indische handel die Jan de Moor tot het inzicht bracht dat kolonisatie in West-Indië niet mogelijk was zonder verovering van de gebieden op de Spanjaarden. Tijdens het Twaalfjarig Bestand gingen hun ideeën nog gelijk op, maar de permanente Spaanse aanvallen en bedreigingen over tuigden Jan de Moor van de noodzaak de Wilde Kust te zuiveren van vijandelijke invloeden wilden de Nederlandse vestigingen daar ooit tot volle wasdom komen.124 Bijna 25 jaar na zijn dood werd De Moors levenswens toch nog enigszins ver vuld. Weliswaar werd de oorlog tegen Spanje in 1648 in het voordeel van de Republiek beslecht zonder verovering van geheel West-Indië, maar in februari 1667 wist het gewest Zeeland door een geslaagde vlootactie van de Vlissingse zee held Abraham Crijnssen zijn eigen kolonie Suriname aan de Wilde Kust op de vij and, ditmaal Engels, te veroveren.125 Dat dit omstreeks 1630 niet lukte, mag even wel geen reden zijn om het aanvalsplan De Moor als onrealistisch en niet ter zake doende te bestempelen en daarom in de geschiedschrijving maar terzijde te leggen. Zoals een studie naar de Habsburgse plannenmakerij in hetzelfde tijdvak het stelt: 'dergelijke stukken, die meer of minder ambitieuze of zelfs fantastische plannen behelzen, geven een waardevol inzicht in de denkwereld van de staatslieden en diplomaten van die tijd. Als politiek de kunst van het mogelijke is, dan vertegen woordigen zulke plannen het onmogelijke dat door de hoofden der politici speelt voordat duidelijk is wat mogelijk, wat onmogelijk is. Het onrealistische en fan tastische, het staatkundig "onmogelijke", blaast kennelijk zijn partijtje mee in het politieke en diplomatieke spel en bezielt de spelers. Daarom mag de historicus het

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2004 | | pagina 102