EEN DOORE GEOPENT
27
beloften tot ontzet waren al zo dikwijls gedaan. Bovendien vereiste de Unie van
Utrecht actie en verwachtten de koningen van Frankrijk en Engeland niet anders.
De Republiek had nu eenmaal verplichtingen aangegaan en dus waren, alleen nog,
'eer en reputatie' in het geding. Hier tegenover wezen Maurits en Willem
Lodewijk erop, dat Spinola zijn troepen bij Blankenberge flink versterkt had pre
cies op de route naar Oostende. En dat het onttrekken van troepen aan Sluis de
vijand een opgelegde kans bood, de nog zo zwakke Staatse veroveringen via een
omweg aan te tasten en, wie weet, te heroveren. De conclusie was duidelijk: ver
sterk 'de conquesten' eerst en treed dan pas op. Maar tegelijk beloofden de twee
stadhouders, dat zij bij een andere beslissing 'willig zullen zijn, als der Heeren
Staten dienaars, hem daarnaar met alle vlijt, naarstigheid en devoir te reguleren'.94
Natuurlijk namen de Staten de andere beslissing en bevalen zij Maurits op te
trekken naar Blankenberge, zich daar een weg te banen en, mocht de tegenstand
te sterk zijn, er twee dagen in slagorde te blijven liggen. Maar toen de volgende
dagen de Oostendenaars berichtten dat hun toestand verder was verslechterd,
bracht Maurits de zaak opnieuw ter tafel. Hoewel ook toen het besluit van de
Staten nog even vast stond, namen zij van de stadhouders één suggestie over. Aan
de Oostendse gouverneur zou door de prins in het geheim worden geschreven, dat
hij zich in uiterste nood mocht overgeven. Maar dan wel op voorwaarde dat hij
met 'de meeste reputatie' zou mogen vertrekken, met zijn manschappen en met
medeneming van 'kanon, geschut en magazijn', en liefst na er eerst nog zoveel
mogelijk vesting- en zeewerken te hebben opgeblazen. Niet bij elke overgave ging
de eer verloren ook de Republiek wist dat natuurlijk. Maar pas onder de huidi
ge omstandigheden was men bereid op deze interpretatie van het eerbegrip over te
stappen. En dan nog: Maurits mocht deze brief pas schrijven, nadat hij was begon
nen aan zijn opmars. Nieuwe brandbrieven uit Oostende maakten echter al op 19
september verdere nuancering nodig. Als door 'extremiteyt' de genoemde voor
waarden onhaalbaar bleken, diende de gouverneur primair 'hem selven ende het
volck te salveren'. Maurits moest snel op mars gaan om daardoor betere voor
waarden af te dwingen.95
Dat was echter niet meer nodig. De volgende dag al zag de gouverneur van
Oostende zich gedwongen om eerst de predikanten en het grootste deel van de
kanonnen en het geschut te laten afvoeren, en vervolgens onderhandelingen te
beginnen. Dat werd ook door de tegenstander en door het buitenland niet als
oneervol beschouwd. Het was immers ongekend dat een garnizoen zich meer dan
drie jaar staande had gehouden! Niet voor niets bood Spinola gouverneur
Marquette en zijn officieren een gastmaal op stand aan. Op 22 september volgde
reeds de aftocht van het garnizoen.96
Hiermee was opnieuw de frontlijn in Vlaanderen verschoven. De Noordzeekust
was nu vanaf de Franse grens tot aan het Zwin in Brusselse handen gekomen.
Vandaar liep hij landinwaarts, globaal langs de zuidkant van het Zwin, onder Sluis
en Aardenburg door naar het gebied van het Committimus.