Nasleep
28
EEN DOORE GEOPENT
Het is frappant, hoe snel intussen rond Sluis het handelen van de nieuwe macht
hebber veranderde, nog in de laatste dagen van het beleg van Oostende. De
Staten-Generaal, de Raad van State en de stadhouders waren al op 20 september
volop bezig met maatregelen voor de beveiliging van hun net veroverde gebied.
Van onenigheid viel plotseling niets meer te bespeuren. Wat Maurits al had gesug
gereerd, werd nu gedaan en nog veel meer. Met klem werd gevraagd om materia
len voor herstel van oude vestingwerken en de bouw van nieuwe, om stro voor
eenvoudige soldatenhutten en rijshout voor de wallen. Dat kostte soms veel moei
te. Zeeland bijvoorbeeld was pas onder druk bereid, links en rechts nog wat stro
bijeen te schrapen, omdat het zelf door zijn voorraad heen was. Aan de gewesten
werden timmerlieden en metselaars gevraagd, vooral weer aan het nabije Zeeland.
Maar wie zou deze werklui tijdig hun loon betalen?
Rond de jaarwisseling klonken steeds meer geluiden over nieuwe ontwerpen van
fortificaties, vooral van de hand van de ingenieur David van Orleans of Orliens,
en over aanbestedingen van de werken. Het was noodzakelijk, stelden de Staten-
Generaal in februari 1605 vast, dat zulke 'wercken in Vlaenderen voer den verse-
keringe vande conquesten aldaer wordden volmaect aleer het leger te velde wordt
getrocken'.97 Het strategische belang van de streek werd dus ten volle erkend.
Voortdurend vond er overleg plaats over te kiezen oplossingen, zelfs over nieuwe
inundaties en over de volgorde van aanbesteding. Kennelijk liepen de activiteiten
flink uit de hand. In juni begonnen tenminste de eerste klachten te komen over te
hoog oplopende kosten en aandrang op zorgvuldige afweging van kosten en baten.
Een stap verder ging de generaliteit in maart 1606. Toen kregen Orliens en zijn
collega's opdracht geen nieuwe werken meer aan te besteden zonder toestemming
van Staten-Generaal of Raad van State. Bij zoveel projecten tegelijk was 'confusie'
ontstaan bij betaling van de ingediende rekeningen. Alleen waar de veiligheid echt
in het geding was, moest desnoods met voorrang gebouwd blijven worden, goed
koop maar degelijk, en met schriftelijk rapport aan de Raad van State. En wat niet
kon uitblijven gebeurde: ook andere provincies lieten geleidelijkaan weten dat bij
hen evenzeer gevaren dreigden en dus ook voor hen geld voor vestingwerken
beschikbaar moest komen.98
Intussen was het hoogst noodzakelijk dat de versterkingen van goed garnizoen
werden voorzien. Toen Maurits eind oktober 1604 zijn leger in Vlaanderen
opbrak, bepaalden de Staten-Generaal dan ook dat hij behalve het voetvolk vijf of
zes compagnieën ruiters extra moest achterlaten: zwaar bewapende, snelle en
wendbare manschappen. Ook het volgende voorjaar kende Noordwest-
Vlaanderen een flinke troepenmacht, niet alleen omdat de kans op aanslagen er
voorlopig groot bleef, maar ook omdat de veldtocht van dat jaar in eerste instan
tie naar Antwerpen voerde. Toen de prins in augustus 1605 Vlaanderen weer ver
liet, werd het beschermd door 75 compagnieën.99
Maar nu verlegde de vijand zijn activiteiten naar de Staatse oostgrens en deden
zich dezelfde consequenties voor als bij de bouw van versterkingen. De Staten-
Generaal, het totaal der gewesten overziende, wensten steeds de ergste gevarenzo
ne te steunen en verplaatsten dus compagnieën daarheen, ook uit Vlaanderen. De
commandant in Sluis, kolonel Charles van der Noot, protesteerde dat 'indien bij