70
TOT UYTERSTE RUINE
in samenwerking met Frederik Hendrik allereerst een aanslag op de Vlaamse
havens te worden uitgevoerd. Ongetwijfeld had De Moor hierbij de tocht van
Maurits in 1600 voor ogen die was uitgemond in de slag bij Nieuwpoort. Lukte
het opnieuw niet om deze havens in te nemen, dan dienden de schepen van de
Armada del Flandes en de Vlaamse kapervloot, de zogenaamde particulares, in de
havens van Duinkerke en Oostende te worden vernietigd. Vervolgens moest de
expeditie naar de kust van Biscaje koerszetten voor een plundertocht langs de
Spaanse en Portugese kust. Door prijsnemingen en brandschattingen in Bayonne,
Viana do Castelo, Porto, Lissabon en andere kustplaatsen konden de kosten van
de expeditie worden gedekt. In Spaanse havens als Cadiz en Sevilla stelde De Moor
voor buitgemaakte schepen als branders de havens in te zenden om de galjoenen
en schepen te vernietigen, opdat Filips IV gedurende enige jaren niet bij machte
zou zijn schepen naar Brazilië en de beide Indien uit te zenden.
Zodra de koloniën van het Iberisch moederland waren afgesneden en Brazilië en
West-Indië als rijpe appelen in de Nederlandse mand vielen, kon het Zeeuwse
West-Indisch dessein beginnen. Allereerst diende de vloot koers te zetten naar de
'Wilde Eylanden in Indien' waar de expeditie opmerkelijke steun zou ondervinden
van een 'partie brave mannen die versien syn met goede wapenen ende het cli-
maet gewoon'. Engelse en Franse kolonisten uit waarschijnlijk de jonge Europese
kolonies St. Christopher (1624), Barbados (1627) en Nevis (1628) hadden De
Moor te kennen gegeven hem behulpzaam te willen zijn 'in 't aenvangen van eeni-
ge exploeten op den Spaingaert, te weten soo men haer wil versien van schepen
ende vyvers [levensmiddelen]'. Na daar van verse voorraden te zijn voorzien, kon
de Nederlandse vloot dan naar Spaans Zuid-Amerika doorzeilen om de aanval te
openen op het fort en de zoutpannen van Punta d'Araya in Venezuela, waardoor
de WIC de Europese zouthandel zou domineren. Aansluitend op de bezetting van
dit fort voorzag De Moor een wilde veroveringstocht langs de kust van Tierra
Firme waarbij de Spanjaarden werden uitgeroeid en vele plaatsen door soldaten
van de WIC werden ingenomen. Op het eiland Isla Margarita, befaamd vanwege
zijn rijke parelvisserij, diende men plantages te stichten waar de meegebrachte
Angolese slaven te werk moesten worden gesteld en opgeleid tot goede parelvissers.
Op Isla Margarita moest de vloot met achterlating van enige jachten, die gere
geld naar de vaste kust en naar Aruba, Bonaire en Curasao konden zeilen om hui
den en verfhout te laden en kaapvaart te bedrijven, worden gesplitst. Het eerste
eskader diende langs de kust van Zuid-Amerika te varen en plaatsen als Cumana,
Cumanagoto, Caracas en Coro te veroveren, daarbij 'uytroyende alle de
Spaingaerden die daer te veroveren soude moegen wesen'. Het andere moest de
Benedenwindse Eilanden bezetten. Bij Cabo de la Vela zouden beide scheeps
machten dan weer samenkomen. Tijdens deze tochten kon ook proviand ingesla
gen, huiden geladen en rood verfhout gekapt worden. Aansluitend konden enige
lichte schepen en jachten naar Riohacha uitgezonden worden om deze plaats te
veroveren en met hulp van indianen de beroemde en lucratieve Spaanse parelvis
serij te zoeken. De resterende schepen, het grootste gedeelte van de vloot, zou dan
naar Santa Martha en Rio Grande varen, welke plaatsen eveneens bezet werden
'ende den Spaingaert uyt [ge]roy[t]'. Door deze wateren enige tijd te doorkruisen
zou men hier zeker Spaanse schepen met olie, wijnen en West-Afrikaanse slaven
kunnen onderscheppen.