TOT UYTERSTE RUINE
77
Kaapvaart
Aangestoken door de wilde verhalen van zeevaarders-avonturiers en de nauwe ban
den tussen Vlissingen, de Engelsen en West-Indië richtte Jan de Moor zijn blik
naar de West, al is het de vraag of dat al in de jaren 1590 het geval is geweest, zoals
wel wordt verondersteld. De oudst bekende handelsactiviteiten van Jan de Moor
gaan terug tot 1605. In dat jaar kreeg hij belangstelling voor de kaapvaart, een risi
covolle tak van scheepvaart die juist op dat moment in Vlissingen - wederom door
de Engelsen een belangrijke impuls kreeg. Omdat De Moors geboortestad tus
sen 1585 en 1616 pandstad was, werd Vlissingen na de Spaans-Engelse vrede van
1604 een ideale uitvalsbasis voor Engelse kapers die hun lucratieve bestaan niet
direct wilden opgeven.41 Zodra de eerste West-Indische prijsschepen door Engelse
vrijbuiters werden opgebracht, begon Jan de Moor zelf te investeren in kapersche
pen. In februari 1605 reedde hij samen met zijn stadsgenoten Daniël Cornelissen,
Jacob de Craen, schipper Jacob Martssen en ene Floris Janssen twee schepen ter
vrije neringe uit. De kapers Samson en Duyve, die onder bevel stonden van res
pectievelijk de kapiteins Jacob Adamsen alias Moy Jacques en Christiaen
Joachimsen alias Moy Christiaensen, waren de eerste schepen die volledig met
Nederlands kapitaal waren gefinancierd.42 Deze en andere vrijbuiters die tot aan
1607 met wisselend succes in de vaart gebracht werden, waren mogelijk uitgereed
door de handelscompagnie De Moor-Leunissen waarvan in 1605 voor het eerst
sprake was.43 Dat de Moor aan de machtige burgemeester Ingel Leunissen was ver
want, zou hem geen windeieren leggen. Via hem verkeerde Jan de Moor in de
kringen van de Zeeuwse admiraliteit tot welk college Leunissen in 1608 toetrad.44
Niet al hun kapiteins ter vrije neringe brachten de compagnons echter de ver
hoopte West-Indische buit. In de zomer van 1606 veroorzaakte hun bootsvolk een
heus vrijbuitersoproer, waarbij het er ruw aan toeging. Het vrijgeven van vele
kisten veroverde Braziliaanse suiker door de admiraliteit zette zo'n kwaad bloed bij
de opvarenden van kapitein Jan Colve dat zij naar de Middelburgse abdij optrok
ken om bij de admiraliteit hun gram te halen. De dag tevoren had het scheepsvolk
al pogingen ondernomen om buitgeld te innen bij veilingmeester Jan van
Nichtevecht 'met dreyghementen van hem te vermoorden, ghelyck zy met bloote
messen 'tselve niet alleene aen hem ghepoocht hebben te doene, zo hyt niet en
ware ontspronghen'.45 Aangezien de zeelui 'groote moetwillicheden in de huysen
van den burgemeester Enghel Leunissen, Jan de Moor ende andere reeders bedre
ven', hadden ook de bezittingen van hun financiers het daarbij moeten ontgelden.46
In deze jaren raakte De Moor nauw betrokken bij de rederij. Weliswaar had hij
niet zoals zijn vader en broers ter zee gediend, maar een vreemde op de Vlissingse
scheepsmarkt was hij geenszins. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw bracht
hij menigmaal een succesvol bod uit op schepen die op de vijand waren buitge
maakt en door de admiraliteit te koop werden aangeboden. Aldus kocht hij in
1605 zijn eerste prijsschip, een Portugees karveel.47 Toen drie jaar later als gevolg
van het naderende Twaalfjarig Bestand bijna de hele Zeeuwse oorlogsvloot werd
afgedankt, werd hij de trotse eigenaar van het voormalige admiraliteitsschip de
Draeck.AS En toen de oorlog in 1621 werd hervat, kocht Jan de Moor opnieuw niet
minder dan 15 Spaanse en Portugese prijsschepen en 56 stukken geschut.
Daarmee behoorde de ondernemende burgemeester tot de beste klanten van de
Vlissingse kaapvaartveilingen welke enige jaren door zijn zwager Franqois de