TOT UYTERSTE RUINE 81 In 1616 werd het aantal kolonisten dat gevestigd was rondom de beide forten aan de Xingu en zich vooral bezighield met tabaksteelt en kleinschalige suikerproduk- tie, geschat op 250 tot 300 personen. De kolonie telde twee suikermolens en enige Angolese slaven. Zeven jaar later zouden de forten voorzien zijn geweest van vier stukken geschut en twaalf soldaten. In de nederzetting van Ita aan de Ginipape woonden in 1623 ongeveer 150 Nederlandse, Vlissingse, Ierse en Engelse planters. Hoe groot de economische betekenis van de plantagekolonies van Jan de Moor aan de Amazone en de Wilde Kust op dat moment wel niet was, blijkt uit een verkla ring van enige Nederlanders die door de Portugezen gevangengenomen waren. Naar eigen zeggen verbouwden deze kolonisten jaarlijks zo'n 800.000 pond tabak. In die tijd zouden er twaalf tot vijftien schepen met tabak en andere tropische gewassen uit de Amazonedelta zijn geladen die bestemd waren voor de Europese markt.66 Dankzij deze gunstige vooruitzichten ging in Vlissingen tegen het einde van het Bestand grote belangstelling uit naar kolonisatie van de Wilde Kust, waar bij vele kooplieden, zeevarenden en leden van de stadsregering betrokken waren. De oprichting van de WIC en het begin van de vijandelijkheden maakten daaraan geen einde. In 1622 drongen zelfs de Staten van Holland aan op het maken van aanstalten om de jonge WIC ook praktisch van de grond te tillen zodat voorko men kon worden dat vele huisgezinnen die naar de West wilden emigreren, zich daarvoor onder het gezag van de Engelse koning zouden begeven.67 Als gevolg hiervan vertrok in 1623 een schip met Waalse kolonisten onder Jesse de Forrest naar de Amazonedelta.68 Datzelfde jaar kwam aan de florerende positie van de Vlissingers aan de Amazone echter een einde, toen de Portugezen de handen vrij kregen om in de Maranhao orde op zaken te stellen. Weliswaar had Filips III, zodra angstaanjagen de berichten over grootschalige Europese belangstelling voor de Wilde Kust stel selmatig het Madrileense hof bereikten waardoor het gevaar dreigde dat de Amazone een corridor naar de zilverstroom van Peru zou blootleggen, in 1612 en opnieuw in 1615 bevolen om Guyana van buitenlandse vestigingen te zuiveren, maar uitvoering van dat besluit kwam slechts moeizaam van de grond. Pas in november 1615 verdreef een Portugese expeditie vanuit Pernambuco er een Franse kolonie, terwijl een andere krijgsmacht van 3 schepen en 150 man Brazilië verliet om in de Amazonedelta hetzelfde te bereiken. De bouw van het fort Nossa Senhora de Belém in januari 1616 aan de rechteroever van de Para luidde het einde in van de Zeeuwse nederzettingen aan de Xingu en de Wiapoco. Omdat de indianen niet nalieten deze eerste Portugese vestiging in de Maranhao keer op keer aan te vallen, hadden de kolonisten van Jan de Moor in de eerste jaren weliswaar nog weinig van de Portugezen te vrezen. Maar toen de oorlog in 1623 in het voordeel van de laat- sten werd beslist, viel het doek voor de Vlissingse plantagekolonies. In juni van dat jaar zeilde een gewapende macht van zeventig man vanuit Belém de Amazone op en eiste de overgave van de Zeeuwse forten. Totaal overrompeld door de Portugezen, die inmiddels werden vergezeld door zo'n vierhonderd indianen, kon den de Zeeuwen weinig anders doen dan aan die oproep gehoorgeven. De forten Nassau en Oranje werden met de grond gelijkgemaakt en ongeveer 130 personen, onder wie 36 Nederlanders, werden als gevangenen naar Belém gezonden. Een andere Portugese expeditie die waarschijnlijk poogde de vestiging van Pieter Adriaensz. Ita aan te vallen, raakte slaags met Ita, die om zijn leven en dat van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2004 | | pagina 83