90 TOT UYTERSTE RUINE vaart op West-Afrika, Brazilië en West-Indië dat in 1623 in Vlissingen het licht zag97 - een grote kennis van het Caraïbisch gebied, maar bij veel van zijn ideeën was de door de overwinningsroes van 1628 ingegeven wens tevens vader van de gedachten. Zaken werden al dan niet bewust positiever voorgesteld dan ze in wer kelijkheid waren. Ze waren in praktische zin soms twijfelachtig uitvoerbaar en ver toonden een grote geluksfactor. Zo was het irrealistisch om louter op grond van enkele tamelijk vage berichten - aangetroffen in buitgemaakte Hondurasvaarders en andere prijsschepen over de vermeende bevaarbaarheid van de Nicaragua en de rijkdom van nog onontdekte zilvermijnen te veronderstellen dat de WIC te bewegen was tot een aanslag op een Amerikaanse regio waar zij voorheen niet of nauwelijks actief was geweest. Ook de parelvisserij van Isla Margarita was veel minder levendig dan de auteur voorstelde en sinds de zestiende eeuw eigenlijk al over haar hoogtepunt heen.98 Evenmin was het logisch dat Franse en vooral Engelse kolonisten van de Caraïbische eilanden zich zonder meer zouden laten overhalen deel te nemen aan de expeditie. Hoezeer De Moor via de familie Courteen ook in verbinding stond met de kolonisten op Barbados, Engeland stond in het najaar van 1630 op het punt om na vijf jaar oorlog de vrede met Spanje te tekenen en zolang zij zelf niet werden aangevallen, hadden de kolonisten meer aan dacht voor het tot bloei brengen van hun ontluikende kolonies dan voor het voe ren van strijd in dienst van een buitenlandse grootmacht met eigen belangen. Het plan was bovendien niet gespeend van de nodige risico's en uitvoering ervan luisterde nauw. Niemand minder dan Willem Usselincx, de wegbereider van de WIC, had in zijn niet aflatende kritiek op het beleid van de compagnie er reeds herhaaldelijk voor gewaarschuwd dat de zilvervloten gemakkelijk waren mis te lopen en de Spanjaarden ze bij dreigend gevaar in hun havens konden houden of hun scheepvaartroutes moeiteloos konden verleggen.99 Het meest illusoir in dit opzicht was het nog wel dat met één welgerichte actie twee van de belangrijkste problemen waarmee de Republiek in de jaren in de eerste helft van de zeventien de eeuw kampte, namelijk beteugeling van het Duinkerkse kapergeweld en ver drijving van de Portugezen uit Noordoost-Brazilië, definitief uit de weg geruimd konden worden. Zonder daartoe overigens concrete voorstellen te doen, ging De Moor er haast blindelings vanuit dat hij er met de uitvoering van zijn plan wél in zou slagen de Vlaamse havens te veroveren of in het slechtste geval de vijandelijke vloot te vernietigen, daar waar alle andere ideeën op dit punt tot op dat moment altijd hadden gefaald. De kostbare Staatse blokkadevloot, die vanaf de late zestien de eeuw ieder jaar opnieuw de Vlaamse kust hermetisch moest afgrendelen, was nimmer in staat gebleken de kapers uit Duinkerke, Oostende, Nieuwpoort, Grevelingen en St. Winoksbergen in hun havens op te sluiten en daarmee een grote schadepost aan de Nederlandse handel, scheepvaart en visserij te voorko men.100 Het was daarom een vergaande vorm van wishful thinkingv&n de Vlissingse burgervader De Moor dat het aanvalsplan bijna in het voorbijgaan vervolgens ook nog vermeldde dat naast de particulares en de Armada del Flandes ook de gehele Spaans-Portugese oorlogsvloot zou worden vernietigd! Niemand minder dan de auteur zelf had immers in zijn plan onomwonden aangegeven dat uitvoering van het Zeeuws West-Indisch dessein alleen met succes kon worden volbracht, wan neer het lukte om de verbindingslijnen tussen Spanje-Portugal en de West te door snijden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2004 | | pagina 92