96 TOT UYTERSTE RUINE Moor vanuit de Essequebo strafexpedities uitvoeren tegen de Spaanse vestigingen die zijn droom in rook hadden doen opgaan. In een laatste poging nog iets van zijn oorspronkelijke ideeën te realiseren plunderde Aert Adriaensz. Groenewegen, de Zuid-Bevelandse commandeur van De Moors kolonie aan de Essequebo, in 1637 S. Tomé aan de Orinoco. Vervolgens moest ook S. José op Trinidad eraan geloven. De aanslagen op beide plaatsen zijn voorzover bekend de laatste stuip trekkingen van de wilde plannen van Jan de Moor om in de West iets tegen de Spanjaarden te bereiken. Omstreeks 1637 hadden hij en de zijnen hun verwach tingen al bijgesteld tot een Nederlandse aanval op de Tierra Firme-vloot, maar zelfs daarop durfden zij niet langer te rekenen. Met weemoed en vol ongeloof schreef Jacques Ousiel met een verwijtende ondertoon aan de het adres van de WIC: 'Het is ongeloovelyck, met wat presumptie ende vermetenheyt de Spanjaerden alltesaemen syn staende houdende, dat geheel Hollant, soodaenighe vloote in zee, niet en soude derven aen- tasten, vele min soude connen vermeesteren, daer nochtans cans genough soude wesen, eene alsulcke vloote met 16 van des Compagnies well gemonterde ende gemande scheepen, benef fens 3 a 4 jachten, onder eenen generall als U. E. Command. Corn. Cornelissen Jol is, aen te tasten, te verdestrueren ende met Godes hulpe te veroveren.'"1 Maar De Moor geloofde er niet meer in. Zo lijkt hij niet meer betrokken te zijn geweest bij nieuwe ambitieuze Zeeuwse ondernemingen aan de Wilde Kust, zoals die van Gideon Morris de Jonge, de zoon van een Vlissingse notaris die in de kaap vaart reedde, waarbij omstreeks 1640 meer dan vierhonderd mijl kustgebied van de Maranhao onder gezag van de Kamer Zeeland gebracht diende te worden."2 Tezelfdertijd was alle hoop op een nieuw West-Indisch dessein definitief verdwe nen. Gedurende de laatste levensjaren van De Moor ging de positie van de WIC zienderogen achteruit, waardoor het plan De Moor in de vergetelheid raakte. In 1640 was er nog even sprake van dat vanuit Curasao met twee- of driehonderd man een aanslag zou worden uitgevoerd op Coro zoals Jan de Moor wenste, maar dit plan verdween ten faveure van een nieuwe aanval op de Spaanse zilvervloot, welke overigens mislukte."3 Omstreeks 1640 verkeerde de WIC op het hoogte punt van haar macht, maar kwam zij door de geldverslindende strijd in Brazilië en vooral door het uitblijven van het kapen van een Spaanse zilvervloot om die oor log te kunnen voortzetten, steeds meer onder een kwaad gesternte te verkeren. De vloten die in 1638 en 1640 onder de befaamde admiraal Cornells Jol genaamd Floutebeen werden uitgezonden om een zilvervloot te veroveren, keerden onver- richterzake terug. Overigens schreef Jol, ironisch genoeg, het mislukken van deze acties grotendeels toe aan de lafheid van particuliere kapers die hem bij de kaping onvoldoende steun verleend hadden, terwijl in De Moors plan juist voor de com- missievaarders een grote rol was weggelegd."4 In 1641 bereikte het Zuid- Atlantisch imperium van de compagnie weliswaar zijn grootste omvang, maar de nieuw veroverde gebieden Sao Paulo de Luanda in Angola en het West-Afrikaanse eiland Sao Tomé leverden de WIC eerder verlies dan winst op en gingen reeds in 1648 verloren. De kolonie Nieuw-Holland in Brazilië leek omstreeks 1640 nog veelbelovend, maar toen de Portugese planters in juli 1645 tegen de Nederlanders in opstand kwamen, was het ook met die hoopvolle positie snel gedaan. Tot onge noegen van de Zeeuwen was de WIC in 1654 genoodzaakt om Recife aan te

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2004 | | pagina 98