54
Gij buigt de loot ter goeder uur,
Eu leert door leer en voorbeeld,
Gij boekstabeert en sijllabeert,
Additionneert en substraheert,
Multipliceert en divideert
En voert met zwier de veder.
Al nijpt de winter lang en fel,
Gij, schoolman 1 moet niet schromen:
Uw schoolhaard voedt zich warm en wel
Met knuppels, neen met boomen;
De landjeugd voert ze U juichend aan,
Gij doet er fluks de vlam uit slaan,
En wat er in den hoek bleef staan,
Is voedsel voor uw keuken.
En lacht de lieve lentegloor
Weer over veld en akker,
Ge breekt de winterkluisters door
En schudt u zelf weer wakker.
Gij spit en harkt, bezaaitbeplant
Uw tuingrond weer met eigen hand,
Vertrouwend dat de zomerbrand,
Uw vruchten zal doen rijpen.
Zoo strooit ge 't zaad van kunde en deugd
Van kooien en van rapen;
Zoo vlecht de liefde een krans van vreugd
U om de grijze slapen.
Uw huishond is uw beste vrind;
Uw geit geeft melk voor vrouw en kind;
Uw varken teerkost voor de spind;
Uw kippen geven rente.