63 enkel tabaksrook, voortkomende uit de lange pijpen der zwarte gedaanten, die ik in die rook wolk even kou onderscheiden; want de sche merachtige lichten die aan den zolder hingen, waren even als straatlantaarns op eenen mis- tigen avond, die juist licht genoeg geven om van hare tegenwoordigheid te doen blijken, maar niet bij magte zijn om de straten te verlichten. Ik hoorde rondom mij een ongewoon ge- druisch van menschensternmen het schuiven van stoelen en tafelshet rammelen van gla zen en flesschenterwijl ik onophoudelijk links en regts door kniën en ellebogen werd gestooten, en op de voeten getrapt, zonder te weten te kunnen komen met wie ik gedurig in zulk eene onaangename aanraking kwam, daar de daders oogenblikkelijk in den rook verdwenen. Half bedwelmd gaf ik mij werk tuigelijk aan mijnen geleider over, die in deze fdu-ïstcrnis eene plaats voor ons wist te vinden, en mij achterwaarts op een voor werp duwde, dat een stoel bleek te zijn; ter wijl ik met mijne hand met een ander ligchaam in aanraking kwam, dat ik voor eene tafel herkende. Ik zat dus op een stoel vóór eene tafel. Even zoo als de oogen zich langzamerhand aan de dikste duisternis gewennen, zoo ook gewenden mijne borst en mijne oogen zich

Tijdschriftenbank Zeeland

Cadsandria | 1854 | | pagina 109