85
't midden der weide zag ik een' arduinsteenen
paal gelijk men er nog wel aan de hoeken
der straten of aan oude stoepen ziet. Ziedaar
het éénige wat vreemd is in eene weide en
het éénige overschot, dat onze ziel terugleidt
in 't midden eener vroegere bevolking.
Hoe vermenigvuldigden zich de gedachten
in mij, toen ik stond opdien klassieken vóór
eeuwen bewoonden bodem; op dien ontzagge
lijken puinhoop, wiens afzigtel ij kheid de vrien
delijke, weldadige natuur met een groen kleed
bedekt had; op dat groote graf, onder de gras
zoden verborgen! Hier, waar nu de koeijen
graasden, woelde eens een wakker volk rus
teloos dooreen en heerschte de levendigheid
van koophandel en vlij t. Ginds spande de wind
vrolijk de zeilen en vertoonde zich een mast-
bosch op de veilige reede, waar nu de grond
door den ploeg gescheurd werd. Elders, waar
nude kikvorsch zijn' schrille toonen aanhief,
had eens de stem der Monniken weerklonken,
of werd het heilig kerklied door Priester en
zangkoor naar den God des Hemels opgezon
den. Daarwaar nu een eenzame vogel krij-
schend opvloog, stond eens een brandstapel en
dronk de aarde het Martelaarsbloed. Dat alles
is heengevlodenvervangen door de stilte des
doods. Daar niets meer; niets, dan een koude,
verlatene, zwijgende arduinsteen. Mensch,
grif in uwe verbeelding een grafschrift op