118
Zoo nu het land uit Schorren hadde bestaan",
hoe kon er dan sprake zijn van giften van
hofsteden en uitgestrekte korenlanden, maar
hoe vooral konden er tienden worden gehe
ven
Dat de watering van Beoostereede zich uitstrek
te van ver achter Aardenburg tot onmiddehjk
tegen de wallen van Oostburg is zoo onwe-
dersprekelijk bewezen, als iets bewezen zijn
kan. Die bewijzen behoeft men niet te gaan
zoeken in oude perkamenten, maar men vindt
die in de Ommeloopers, zoo wel van Beooslereede
als van Prins Willem* Polder, mitsgaders in
de acte-boeken vau Aardenburg en Oostburg.
Desgelijks is het boven alle tegenspraak ver
heven dat daar, waar thans de Diomede Pol
der wordt gevonden, de Parochie Coxijde
heeft gelegen en dat aan de verwoesting de
zer Parochie door de zee, het Coxijsche gat
deszelfs ontstaan is verschuldigd. Almede is
bewezen dat de Brugsche vaart en het groote
gat bij Oostburg op sommige kaarten de Ehnara
genoemd, geenszins is geweest een zeeboezem,
een stroom of eene rivier, maar integendeel
een kanaal, gegraven door de stad Brugge in het
jaar 1505. Niemand zal het durven onderne
men vol te houden, dat hel Nieuwer havensche gat
reeds in 1200 bestond en dat het iets anders
is dan eene geul door latere overstroomingen
ou tstaan