Zeebliek, ook zo'n "welriekende" mest 12 CONSENT NR. 30 VOORJAAR 2014 Een groep vissersvrouwen op de Nieuwendijk in Vlissingenwachtend op het schip met garnalen. De manden zijn speciaal gemaakt voor de verzending van garnalen per mailboot naar Engeland, ca. 1910. (Gemeentearchief Vlissingen) In 1917 komt de garnalenvangst in district Zierikzee langzaam op gang door langdurige vorst. In de laatste week van juni dat jaar stagneert de garnalenvisserij als de pellerijen te Arnemuiden, Brouwershaven en de huisindustrie te Vlissingen per telegram wordt medegedeeld hun verwerking te staken vanwege het aantreffen van bedorven garnalen. De vissers moeten hun garnalen nu zelf uit gaan leuren op de dorpen in Zeeland. Omdat er geen verzendingen naar het buitenland meer plaats vinden en er veel garnalen worden aangevoerd, wordt er weinig verdiend in deze sector. Half juli 1917 komt hierin verandering als de garnalen ter droging kunnen worden afgeleverd aan een voormalige 'meefabriek' (meestoof) te Capelle bij Zierikzee. De garnalen worden hier ongekookt ontvangen, vermengd met zeesterren en diverse soorten ondermaatse visjes. In een meestoof werden oorspronkelijk wortels van de meekrapplant gedroogd, daarna werden ze vermalen tot poeder en verkreeg men alizarine, een rood pigment voor het verven van textiel e.d. Vanaf 1868 werd alizarine chemisch bereid uit steenkoolteer. Deze goedkopere bereidingsmethode luidde het einde in van de meekrapvisserij. De gebouwen van de voormalige meestoven werden nu ook voor andere doeleinden gebruikt, onder andere als drogerij. Er wordt nu met 30 vaartuigen van Veere, Arnemuiden en Zierikzee gevist voor 9 cent per kilogram, waarmee goed wordt verdiend. Omdat de stank te Zierikzee, waar de garnalen gelost worden ondraaglijk blijkt, moeten ze voortaan gekookt worden, waarvoor de prijs per kilogram tot 10 cent wordt verhoogd. Als de drogerij in Capelle moet stoppen wegens een gebrek aan steenkolen kunnen de vissers van Zierikzee, en CONSENT NR. 30 VOORJAAR 2014 13 Meestoof De Kapel (1836) in Capelle (tussen Zierikzee en Nieuwerkerk), afgebeeld in 1943, half juli 1917 in gebruik als garnalendrogerij (Beeldbank Zeeland, Zeeuwse Bibliotheek) Er was een tijd dat menselijke mest (beer) werd verkocht aan boeren die er hun land mee bemestten. Het vervoer was nogal omslachtig en gebeurde o.a. met speciaal hiervoor gebouwde vaartuigen zoals de beerotter. Later werd vanuit Zuid-Amerika guano ingevoerd: geconcentreerde mest van vooral zeevogels die zich eeuwenlang langs bepaalde kusten (vooral Chili, Peru en eilanden in de Stille Oceaan) had opgehoopt. Het waren oorspronkelijk ballast ladingen maar de mest werd al snel populairder dan beer vanwege de geringere transportkosten én het was onkruidvrij. Doordat de aanvoer van kunstmest vanuit het buitenland door de oorlogsomstandigheden zeer beperkt is gaan landbouwers op zoek naar alternatieven. Men gaat de in Stellendam en Goedereede aangevoerde zeebliek gebruiken als bemesting voor lichte zandgronden. De groei en de opbrengst van landbouwproducten blijkt zo'n succes dat landbouwers in westelijk Noord-Brabant de gemalen zeebliek ook als bemesting gebruiken op zware kleigrond. Na een proef blijkt de zeebliek nog hogere opbrengsten te genereren dan kunstmest. Het enige nadeel van deze bemesting is de minder frisse geur op het land. Er wordt dan ook aanbevolen om de gemalen vis onmiddellijk onder te ploegen. Zeebliek blijkt ook uitstekend als eendenvoer en in de zomer van 1915 wordt ontdekt dat gezouten zeebliek ook voor de mens een hoge voedingswaarde heeft. Daarom wordt in de haven van Moerdijk een grote schuur aangekocht en ingericht als opslagplaats en inpakkerij van zeebliek. De vis wordt gevangen in het Zuiderdiep en Aardappelgat en aan wal gebracht in het nabijgelegen Stellendam. Na de oorlog wordt zeebliek nog aangevoerd bij de kunstmestfabriek, maar nu verwerkt tot veevoer. In 1920 werd zeebliek gevangen als aas voor de aalvisserij en als proef om de schubben eraf te laten glijden met water. Voor consumptie werd deze vissoort niet meer gevangen. twee uit Veere, garnalen gaan vissen voor een drogerij te Noordgouwe, maar ze mogen slechts 1000 kg per week en per vaartuig leveren, omdat deze drogerij ook aardappelen droogt. Hierdoor moeten de vissers telkens stoppen, soms drie dagen per week, waardoor uiteindelijk te weinig wordt verdiend. In district Westerschelde wordt het geringe aantal in 1917 gevangen garnalen deels uitgevoerd naar België en de rest wordt opgekocht voor de pellerij te Arnemuiden. Sinds eind mei is in België de invoer van garnalen via Clinge en langs Sas van Gent verboden. De garnalenvissers gaan dan derrie (onderste laag van laagveen) graven voor Baalhoek en Saeftinge: derrie is een brandstof, eerder gebruikt voor de zoutnijverheid. Het aantal personen dat zich bezighoudt met deze activiteit, en er een goed weekloon mee verdient, loopt op tot 120. Buitengaats zijn intussen veel garnalen te vinden, maar de buitenvissers kunnen geen afzetgebied meer vinden, omdat half juni de pellerij te Arnemuiden is gestopt. De buitengaatsvissers hebben in 1917 met vele moeilijkheden te kampen: militaire verordeningen, ruw weer en als gevolg hiervan mijnengevaar, geen afzet, veel kwallen en andere bijvangst veroorzaken steeds storingen in het drogerijbedrijf. Bovendien wordt om maritieme redenen het Oostgat voor de scheepvaart gesloten, waardoor niet alleen een goed visterrein ongebruikt blijft liggen, maar ook de weg naar andere visplaatsen wordt geblokkeerd. In 1918 beschikt de Zeeuwse garnalenvloot over 135 schepen, een minder dan in 1917. De Arnemuidse vissersvloot bestaat in 1918 uit 37 schepen voor de garnalenvangst, de Vlissingse vloot telt 42 schepen, waaronder 26 voor de garnalenvangst. De garnalen worden aan de pellerijen geleverd, die de gepelde garnalen per vat inzouten en naar Holland verzenden op aanwijzing van het Centraal Aan- en

Tijdschriftenbank Zeeland

Consent | 2014 | | pagina 8