Hoeker
voor de visserij en de koopvaart
Wie binnenloopt langs de balie van het Stadhuismuseum in Zierikzee valt een opgesteld
scheepsmodel op. Het ziet er op het eerste gezicht wat plomp uit. Het is een model van
een koopvaardijhoeker, gemaakt door Johannis Ridderhof*
Dat maakte me nieuwsgierig.
Was dit schip belangrijk?
Waar komt de naam hoeker vandaan?
22 CONSENT NR. 37 VOORJAAR 2021
Corel Beulink
Stichting Museumhaven Zeeland
Op het tekstkaartje staat o.a: Omstreeks 1740 was Zierikzee
thuishaven van ongeveer 80 koopvaardijhoekers.
In het algemeen waren hoekers sterke
zeewaardige vissersschepen, maar dit
scheepstype werd ook voor de koop
vaart gebruikt. Het hoekerschip was
al in de middeleeuwen bekend,
maar het had toen, evenals
de haringbuis, een platte
spiegel (achterschip).
Begin 14eeeuw
bestonden
er al speciale
zeewaardige
haringschepen
die vooral uit Zierikzee
afkomstig waren. Omdat er
ver uit de kust gevist werd moesten
de schepen voldoende opslag- en
werkruimte hebben. Begin 15e eeuw werd
de haringbuis ontwikkeld.
CONSENT I NR. 37 VOORJAAR 2021 23
Het waren aanvankelijk kleine, platboomde vaartuigen,
met één mast. Als vissersschip zo genoemd omdat het met
hoekwant viste op kabeljauw. Dat is de algemene naam voor
vistuig dat bestaat uit de combinatie van lijnen met haken. De
schippers gebruikten geen netten. Aan de lange hoofdkabel
zitten op regelmatige afstanden dunnere dwarslijnen met
op het uiteinde een haak (hoek) met aas. Het binnenhalen
van zo'n lijn met twee gevangen kabeljauwen vergde veel
spierkracht.
Pas in de zeventiende eeuw werden de hoeker
en de buis met een rond achterschip gebouwd.
Onder water liepen het voor- en achterschip spits
toe, wat de zeilkwaliteit verbeterde, zowel wat
betreft de snelheid als de zeewaardigheid. Deze
bouwwijze werd later voor grotere schepen over
genomen. Omstreeks 1750 telde de vloot van
Zierikzee ongeveer 80 koopvaardijhoekers, waar
onder grote driemasthoekers, en 10 tot 20 vishoe-
kers. De Zierikzeese vissers voeren veelal naar de
visgronden bij IJsland met hun éénmasthoekers.
Deze waren op Zierikzeese werven gebouwd. De
vangst kon levend bewaard worden in de bunnen.
De kabeljauwvissers zeilden elk jaar in mei of juni
naar de zuidkust van IJsland, met in het ruim provi
and voor een paar maanden, aas, zout en lege
vaten. De gevangen vis werd op het dek gefileerd,
gezouten en in vaten verpakt. Twee maanden
na hun vertrek kregen de vissers bezoek van een
"jager" uit Zierikzee- een transportschip dat de
lading kabeljauw overnam en direct terug zeilde.
Na het bezoek van de jager, koersten de vissers
naar de noordkust van IJsland waar de zon niet
onderging en er elke lange dag gevist kon worden.
In de nazomer, als het weer slechter werd, keerden
ze huiswaarts. Maar niet om stil te zitten.