serieus historicus meer aanvaard zouden
kunnen worden. Zelfs zij die minder
scrupuleus zijn als het om de evenemen-
tiële geschiedenis gaat, de laten we zeg
gen meer theoretisch geïnteresseerde
historici, zie ik niet zo gauw nieuwe syn
thetiserende visies over deze periode
ontplooien, al zal een nieuwe Toynbee of
Mare Bloch zich gelukkig niet door de
woorden van een bibliothecaris uit Am
sterdam daarvan laten weerhouden.
Nee, het lijkt mij nuttig te stimuleren tot
studies op een soort middenniveau, een
'mittlere Schichte', waarvan het onder
werp zwaar genoeg is om de bevindingen
met succes te kunnen toetsen aan algeme
ne inzichten. Recente uitstekende voor
beelden daarvan zijn het proefschrift van
Peter Romijn over de bijzondere rechts
pleging en de al genoemde studie over
het verzet in Twente en Salland van Coen
Hilbrink.
Vooral in Duitsland verschijnen met grote
regelmaat dit soort studies, bijvoorbeeld
over de rechtspraak of over de kerken in
het Derde Rijk.
Zoeven zei ik dat ik al een tijd geen
belangrijke vernieuwende inzichten heb
kunnen ontdekken in de historiografie
van de Tweede Wereldoorlog en die ook
niet te verwachten voor de nabije toe
komst. Hoe kan het dan zijn, zult u vra
gen, dat er regelmatig met veel tam-tam
'grensverleggende' en nieuwe visies wor
den aangekondigd? De reden moet vol
gens mij gezocht worden in een opmerke
lijk verschijnsel onder historici: amnesie,
geheugenverlies dus. Een paradoxaal ver
schijnsel voor heden die toch juist moeten
onderzoeken 'wie es eigentlich gewesen
ist', met in het bijzonder waar het de
Tweede Wereldoorlog betreft de didakti-
sche opdracht: 'opdat men nooit vergete'.
Dat staat althans altijd in de al evenmin
van fraseologie ontblote voorwoorden die
men vaak in deze boeken aantreft.
In zekere zin is dit geheugenverlies een
gezond verschijnsel: telkens weer nieuwe
historici kunnen met veel gesubsidieerd
onderzoek tot inzichten of bevindingen
komen die, misschien wel anders geformu
leerd, al tien of twintig jaar eerder door
een collega waren verwoord. Gaat u maar
na: men doet nu net of men een nieuw
veld heeft aangeboord door de belangstel
ling te richten op de zgn. grijze midden
moot van gewone Nederlanders die zich
tussen collaboratie en verzet bevonden.
Maar wat deed Sijes anders in zijn genu
anceerde studie over de novemberrazzia
van Rotterdam? 'Oral history' werd toen
nog gewoon met een misschien wat min
der sjieke Nederlandse term aangeduid,
maar hij maakte er wel gebruik van, in
de jaren vijftig, voor zijn studies over de
februaristaking en over de razzia van
Rotterdam! In 1963 hield dezelfde Sijes
een voordracht getiteld 'Over enkele
grondslagen van het interview en zijn
betekenis als historische bron.'
Het tegenwoordig gangbare woordfetisjis
me m.b.t. attentisme en accommodatie is
een aardig tijdverdrijf onder Nederlandse
historici geworden; degene die deze af
wachtende en aanpassende houding be
schreef en in de ontwikkeling van de
bezettingspolitiek plaatste in een prachtig
boek The Dutch under German Occupation
(1963) was een buitenlander: Werner
Warmbrunn.
Een ander voorbeeld. Een genuanceerde
opvatting over de Joodse Raad, waar de
laatste maanden zoveel over te doen was,
vindt men al in Herzbergs Kroniek van de
Jodenvervolging (1950).
Ook in de belangstelling voor de collabo
ratie kan men een golfbeweging waarne
men: in de jaren zestig werd deze belang
stelling gewekt door de studies van Kooy
en Armando en Sleutelaar; in de jaren
zeventig door de studies van In 't Veld
over de SS en Nederland en van Haven
aar over Mussert. Maar als de biografie
over Mussert van Meyers uitkomt in 1984
doen de meeste recensenten alsof einde
lijk de eerste biografie over Mussert is
verschenen. Vreemd!
En in een maand die weer zwanger is
van het verraad van Rotterdam compleet
met als Nederlandse nonnetjes vermomde
Duitse soldaten, lijkt men vergeten te zijn
dat De Jong al in 1953 in De Duitse
vijfde colonne met deze mythes heeft
afgerekend.
Daarom doet het nu wat mal en pedant
aan als men het heeft over sensationele
nieuwe visies, of als men mensen hoort
praten over de verouderde benadering van
De Jong, alsof die in zijn werk alle colla
borateurs behandelt als schurken en het
zou voorstellen of op 10 mei 1940 in
8