DE PROBLEMATIEK VAN EEN PROVINCIALE GESCHIEDSCHRIJVING
Gijs van der Ham
'De problematiek van een provinciale
geschiedschrijving' is de titel van mijn
praatje, althans zoals die in uw program
ma staat vermeld. Dat klinkt erg gewich
tig, en misschien gewichtiger dan nodig.
In plaats van problematiek mag u wat mij
betreft ook lezen 'problemen waarmee de
geschiedschrijver wordt geconfronteerd' en
in plaats van 'een provinciale geschied
schrijving' mag u lezen 'Zeeland 40-45
(deel 2)'. Dan wordt de titel dus
'problemen waarmee ik als historicus ben
geconfronteerd bij het schrijven van mijn
boek Zeeland 1940-1945'.
Het zal hierbij gaan om problemen die
rezen voor en tijdens het schrijven. Over
roblemen die er na het schrijven en na
et publiceren zijn geweest zult u mij hier
niet horen, want die zijn voor u niet erg
boeiend en nogal banaal.
Velen van u zullen, naar ik aanneem, wel
enigszins op de hoogte zijn van de voor
geschiedenis van mijn boek, maar het lijkt
me niettemin zinnig hier kort nog even
op in te gaan, te meer daar één en ander
niet onbelangrijk is voor een goed begrip
van de oplossingen van de problemen,
waarvoor ik bij het schrijven gesteld werd.
Kort gezegd had ik te maken met een
erfenis van twee voorgangers.
L.W. de Bree had, postuum, een boek
nagelaten dat weliswaar als eerste deel de
wereld is ingegaan, maar dat nooit als
zodanig, als apart deel, was bedoeld. Het
gevolg van zijn plotselinge dood was dat
er een deel werd uitgegeven dat niet
alleen nogal plotseling op een weinig
logisch moment afbreekt, maar dat daar
enboven ook geen echte eenheid vormt,
en ook niet kén vormen. Daarnaast was
er een enorme hoop materiaal dat voor
De Bree uit allerlei archieven was verza
meld en dat nu, samen met het materiaal
dat zijn opvolger, dr. G. Taal, verzameld
heeft, in het Rijksarchief hier in Midel-
burg ligt opgeslagen - het is in principe
te raadplegen, al moet ik er bij zeggen
dat aan nogal wat stukken vooralsnog
formele, wettelijke beperkingen zijn ver
bonden.
Ook Taal had gedurende de jaren dat hij
met dit project bezig was het een en
ander op papier gezet, maar die teksten
zijn geen van allen gepubliceerd en waren
ook niet rijp voor publikatie, zodat ik me
daar verder niet mee hoefde te bemoeien.
Op het onderzoek dat ik zelf, op basis
van hetgene De Bree en Taal aan gege
vens hadden verzameld, deed zal ik hier
verder niet in gaan. Het lijkt me vol
doende hier te zeggen dat ik uiteraard
omstandig gebruik heb gemaakt van het
materiaal dat zij als mijn voorgangers
hadden verzameld, dat ik deels de door
hen geraadpleegde archieven nog eens
heb bekeken en dat ik voorts ook elders
archiefonderzoek heb verricht, daar waar
mij dat van belang leek.
Waar ik wel op zal ingaan zijn de keuzes
die ik bij het schrijven van mijn boek heb
moeten maken, of, anders gezegd, de
problemen waar ik als schrijver mee te
maken kreeg. Die problemen zijn van
allerlei aard.
De eerste vraag is: wat voor soort boek
wordt het, of algemener, aan welke crite
ria moet een provinciale geschiedschrijving
voldoen?
Een regionaal historisch boek heeft, meer
dan een boek dat een landelijke kwestie
behandelt, bijna per definitie als kenmerk
dat het gedetailleerd zaken van plaatselijk
of regionaal belang beschrijft. Zo had ik
bijvoorbeeld, oneindig veel meer dan prof.
dr. L. de Jong, om die naam maar te
noemen, de mogelijkheid om in detail
allerlei kwesties te beschrijven die het
dagelijks leven in Zeeland tijdens de
bezetting betreffen en om minutieus in te
gaan op het bestuursapparaat in de pro
vincie en in de vele gemeenten, op de
provinciale NSB en op het verzet in
Zeeland. Het ging hierbij naar mijn over
tuiging niet alleen om een mogelijkheid,
ik beschouwde het ook als een
plicht hier veel aandacht aan te beste
den: dergelijke beschrijvingen zijn essen
tieel voor een regionale geschiedschrijving.
Overigens stelt een dergelijke taak een
historicus over Zeeland voor een bijzon
der probleem. Eén van onze schrijvers,
Willem Brakman, heeft eens een literair
essay geschreven met de titel 'Zeeland
bestaat niet'. Hoewel zijn stuk niets met
15