mosseltonnen aan boord hadden (en ook
al tot vlakbij Zierikzee waren gevaren) als
die van Zierikzee het havenhoofd uitkwa
men. 'Het was onze soort niet, maar ze
waren soepel', aldus een van de Thoolse
vissers.
Als Gijs van der Ham overigens ook met
Jacob Schot had gesproken, zou hij op
pagina 115 van zijn boek wellicht ook een
andere tekst hebben geschreven. Nu schr
ijft hij dat er in Yerseke opvallend weinig
vissersschepen in beslag zijn genomen in
de oorlog en noemt als oorzaak: 'Die
schepen zullen de Duitse marine-autoritei-
ten minder geschikt hebben gevonden
voor het doel waarvoor zij ze wilden ge
bruiken.'
Tja, maar waarom zouden de visserssche
pen uit Yerseke minder geschikt zijn
geweest? Het waren dezelfde hoogaarzen,
hengsten en kottertjes als in andere plaat
sen. Wie zijn oor bij de vissers te luiste
ren legt hoort dan ook een heel ander
verhaal Volgens Jacob Schot bijvoorbeeld
(maar hij staat daar niet alleen in) heeft
dat te maken met de aanwezigheid van
de Duitser Karl Emde in Yerseke. Deze
man was getrouwd met een Yersekse,
zette samen met twee Yersekse NSB-vis-
sers het mosselbedrijf Mollusken op en
had zoveel invloed bij het Duitse gezag,
dat hij er voor zorgde, dat meer dan 20
Yersekse vissers en vissersknechts op zijn
mosselbedrijf op het waddeneiland FÖhr
te werk werden gesteld in plaats van de
Duitse oorlogsindustrie. Van Karl Emde
was bekend dat als je met hem aanpapte
je je schip niet hoefde in te leveren. Dat
aanpappen gebeurde volop in Yerseke.
Het dorp kende opvallend veel NSB'ers
(na de oorlog werden er 60 geïnterneerd).
Het verhaal over de vriendjespolitiek van
Karl Emde lijkt me dan ook minstens zo
plausibel als het argument van Van der
Ham dat de Yersekse schepen 'minder
geschikt' zouden zijn geweest.
Waarmee ik niet wil vitten, maar alleen
wil aantonen, hoe je door 'de boer op te
gaan' en ooggetuigen te interviewen, in
staat bent om lacunes in de beeldvor
ming op te vullen. Soms zelfs te corrige
ren. Want om nog even door te gaan op
het visserijverhaal in de officiële geschied
schrijving: u heeft in enkele citaten die ik
zojuist voorlas, gehoord dat het voor veel
vissers béter ging vanaf de zomer van
1940. Dat is in lijnrechte tegenstelling met
wat de officiële geschiedschrijvers stellen.
Beiden wijzen er op, dat er niet slechts
schepen in beslag zijn genomen, maar ook
dat het vangstgebied werd beperkt. Men
moest binnen de koppen van de eilanden
blijven en alleen bi] Walcheren mocht
men de zee op tot enkele kilometers
buiten Westkapelle. 'Door al deze be
perkingen,' schrijft Van der Ham, 'waren
de vangsten van de Zeeuwse visserij slec
hts gering van omvang.' De Bree is wat
genuanceerder; hij wijst erop, dat extra
veel schar door de Zeeuwen is gevist,
maar volgens hem ging het met mossels
en garnalen in de oorlog sterk bergaf
waarts.
En daar sta je dan met je ooggetuigen-
verhalen van vissers, die zoveel vis hebben
gevangen dat ze een heel dorp op tom
poezen kunnen trakteren. En over de
enorme opbloei van de mosselkokerijen.
Allemaal visserslatijn? Of toch weer dat
verrekte geheugen, dat de feiten verteken
de? Gelukkig meldt Van der Ham hoe hij
aan zijn wijsheid komt: uit het proefschrift
van de heer Trienekens over de voedsel
voorziening in ons land tijdens de Tweede
Wereldoorlog. In dat boek staat inderdaad
een overzicht over de aanvoer van vis in
Nederland, althans tot en met 1943. En
uit dat overzicht blijkt inderdaad, dat de
aanvoer vanaf 1940 met éénderde terug
liep. Maar die terugloop valt vrijwel ge
heel terug te voeren op het wegvallen van
de haring- en kabeljauwvisserij. Om die
vis te vangen moet je ver de Noordzee
op en dat mocht niet meer van de Duit
sers. Maar... voor de Zeeuwse visserij was
dat van geen enkel belang. Immers, Zee
land telde in 1940 nul haringvissers en
nul kabeljauwvissers. In Zeeland zaten
helemaal geen zeevissers. Hun scheepjes
(hoogaarzen, hengsten, lemmerj achten)
waren platbodems en dus totaal onge
schikt om de Noordzee op te gaan. Ze
hielden zich dan ook altijd op in de
monding van de zeearmen en in de geu
len vlak voor de kust. Daar vingen ze
garnalen en ook wel platvis, zoals schar-
dijn en sprot. Maar juist de aanvoer van
die vissoorten is blijkens de tabel van
Trienekens gestegen in de oorlogsjaren.
En niet zo'n beetje.
Wat de garnalen betreft: in 1939 werd er
32