een belangrijke scheidslijn. Colinda
beperkt haar onderzoek tot de plaat
sen Axel, Hulst en Heikant op Neder
lands gebied en Stekene op Belgisch
territorium
In haar inleidende hoofdstukken
schetst de onderzoekster de ontwikke
lingsgeschiedenis van de standaard
taal in Zeeuws-Vlaanderen en het ont
staan van de dialectverschillen in dit
gebied, te weten het Land van Cad-
zand, het Land van Axel, het Land
van Hulst en de grensstrook tussen
Nieuw-Namen en Philippine. Ze vat
het als volgt samen:'Het Zeeuws-
Vlaamse dialectlandschap kenmerkt
zich door een tweedeling: de dialec
ten van het centrale en westelijke
deel van Zeeuws-Vlaanderen zijn nau
welijks Vlaams van karakter, de oos
telijke dialecten wel. In het oosten
is het dialect van Hulst noordelijker
van karakter dan de dialecten van
de omringende plaatsjes' (blz. 9).
Pas in de jaren vijftig is het Alge
meen Nederlands in Vlaanderen uitge
breid verspreid. Het gevolg hiervan
is dat veel Vlamingen, afgemeten aan
de noordelijke norm, het Algemeen
Nederlands slechter beheersen dan
de Nederlanders, dus ook slechter
dan de Zeeuws-Vlamingen. Het resul
taat van deze ontwikkeling is wel dat
de Vlaamse dialecten beter 'bewaard'
zijn gebleven dan die in Zeeuws-
Vlaanderen. Uit het onderzoek kwam
dan ook duidelijk naar voren dat de
Stekenaren zowel in de standaardtaal
als in hun dialect zuidelijker, zeg:
Vlaamser, scoren dan de Zeeuws-Vla
mingen. Ook kwam naar voren dat
de bewoners/ sters van het Land van
Hulst een grotere invloed van het
Vlaams hebben gehad dan de bewo
ners van de stad Hulst. Deze stad
was eeuwenlang het bestuurscentrum
van het Hulster Ambacht. De Hulster-
se regenten stonden in nauwe relatie
met de Haagse bestuurders en later
de Middelburgse, en hadden in de
stad een soort voorbeeldfunctie, die
blijkbaar buiten de stadsvesten een
slechte voedingsbodem vond.
Colinda constateert dat de Heikan-
ters Vlaamser spreken dan de Hulste
naren en de Hulstenaren Vlaamser
dan de Axelaars. Dit is geen opmer
kelijke conclusie.
Methode van het gevolgde onderzoek.
In de hierboven genoemde plaatsen
interviewde Colinda in de zomer van
1990 vijf mannen en vijf vrouwen in
de leeftijd tussen 50 en 70 jaar, die
geboren en getogen waren in die
plaatsen, en die niet een (talig) lei
dinggevend beroep hadden of hadden
gehad. Haar interview is een variant
van een eerder gebruikt onderzoek
naar standaardverschillen in Baarle-
Nassau en Baarle-Hertog door een
werkgroep Taalvariatie onder leiding
van haar promotor, de Leidse hoog
leraar prof. dr. C. van Bree.
Het omvat
1. Een plaatjestest, speciaal om lexi
cale verschillen op te sporen aan
de hand van 18 afbeeldingen.
2. Een uitspraaktest, gericht op ver
schil in uitspraak van Nederlandse
en Engelse woorden. Deze waren
geplaatst in zinnen, die in dia
lect vertaald moesten worden.
3. De genustest. Zes Algemeen Neder
landse zinnetjes, waarin de infor-
mant(e) een mannelijk/vrouwelijk
voornaamwoord in moest vullen.
4. Acceptatietest 1. Deze is gericht
op de vraag in hoeverre Vlaamse
syntactische afwijkingen kunnen
doordringen in de standaardtaal
van de informant(e)Bij deze test
kregen de informanten 27 zinnen
door elkaar heen aangeboden. Men
kreeg zowel goede als foute zinnen
onder ogen. Als de informanten
de zin fout vonden, moesten zij
een verbetering aanbrengen.
5. Acceptatietest 2. Een onderzoek
met meerkeuzevragen om na te gaan
of de voorkeur van de informant(e)
uitging naar een zin met een Vlaamse
syntactische afwijking of zonder
Vlaamse syntactische afwijking.
6. Tenslotte waren er vijf relatie-
vragen over familie/vriendenwerk,
buurt, vrijetijdsbesteding en insti
tuten, aangevuld met twee kennis-
29