gio-verband aangekaart. Nu kijken onze
Belgische vrienden nog iets anders aan
tegen het Kleine Kernen-probleem zoals wij
dat geformuleerd hebben; maar natuurlijk
speelt het probleem daar net zo goed, en
niets staat een onderlinge afstemming van
de ondersteunende elementen in de weg.
Het beleid was tweesporig: aandacht voor
de individuele kern met gebruikmaking van
eigen sectoraal beleid en stimulering en
ondersteuning van het gemeentelijk beleid.
We voegen daar nu een derde spoor, nl. de
regionale benadering, aan toe. Alleen aan
dacht voor de individuele kern lost de pro
blemen niet op. Sterker nog: door alles
overal te willen, zullen we mogelijk meer
verliezen.
Of om het nog maar eens heel duidelijk te
stellen: het is een illusie er van uit te gaan,
dat overal de kleine schooltjes behouden
blijven, dat het laatste winkeltje of het
laatste postagentschap geopend blijft. En
daarom is een regionaal ontwikkelingsplan
van levensbelang.
Alleen zo kan gekeken worden naar een
acceptabele spreiding van voorzieningen
van voldoende kwaliteit. Dat betekent dan
wel kiezen, maar het betekent ook, dat de
bereikbaarheid geoptimaliseerd kan worden.
Thans worden hiervoor de eerste stekken
gestoken. Organisatorisch moet er het no
dige op de rails worden gezet. Provincie en
gemeenten zullen partners moeten zijn.
Maar het particuliere bedrijfsleven en de
bewoners zelf mogen natuurlijk niet worden
vergeten, want daar draait het eigenlijk om.
Van Rijkszijde wordt ook de hand toegesto
ken en het zou zonde zijn die kennis en
beschikbare fondsen te laten schieten.
Resumerend bewandelen we adus drie spo
ren:
1Een integrale regionale benadering,
waarbij naar optimale structuren kan wor
den gezocht.
2. Het toepassen van de sectorale beleids
middelen die de provincie ter beschikking
staan op basis van de keuzes die in het
integrale regionale onwikkelingsplan zijn
gemaakt.
3. Het stimuleren en ondersteunen van het
gemeentelijk beleid.
En wat hopen we daarmee te bereiken?
Kort samengevat een leefbaar platteland
voor een belangrijk deel van onze eigen
bevolking en ook een aantrekkelijk plat
teland voor eigen bevolking en onze gasten.
Levendige kernen in combinatie met onze
prachtige natuur en relatief gaaf buiten
gebied is immers een toeristische troef van
de eerste orde.
Kunnen wij deze hoop ook waar maken?
Naar mijn mening nooit voor 100%, dat
zou ook te mooi zijn. Maar wel voor een
belangrijk deel, indien althans de situatie
zich niet al te negatief ontwikkelt. Want er
is immers wel geld nodig. En als we de
president van de Nederlandse Bank goed
beluisterd hebben, zullen er nog miljarden
moeten worden bezuinigd.
Toch blijkt uit hetgeen tot nog toe is be
reikt dat, mits de bewoners zelf en het
gemeentebestuur bereid zijn zich volledig in
te zetten, ook met minimale middelen veel
voor elkaar kan komen.
Tot slot nog een enkel woord over datgene
wat u misschien nog het meest interesseert.
Wat staat er te gebeuren met de dorpen,
met hun ruimtelijke conceptie, met hun
identiteit?
U kunt er verzekerd van zijn, dat deze
aspecten onze volle aandacht hebben. In het
Streekplan Zeeland zijn daarover behar-
tenswaardige woorden geschreven.
Niet alleen de wettelijk beschermde stads
en dorpsgezichten vragen om een zorgvul
dige behandeling, maar ook de kernen die
dat predikaat niet hebben gehaald, maar
desondanks in relatie met de landschap
pelijke omgeving specifieke karakteristieken
tonen. En op een dergelijke aanpak worden
de plannen ook getoetst.
Reeds lang is duidelijk, dat het realiseren
van omvangrijke bouwplannen niet alleen
de problemen niet kan oplossen, maar zelfs
tot ernstige aantasting van bijzondere kwali
teiten kan leiden. Er moet wel gebouwd
kunnen worden, maar dan wel in over
eenstemming met aard en omvang van de
kern.
Bij met name sociale woningbouw baart de
architectonische kwaliteit nog al eens zor
gen. Zorgvuldige afstemming van de bebou-
wingsregels, bijvoorbeeld ten aanzien van