lid zijn.
Het lijkt me tussen haakjes een over
weging waard om dergelijke provinci
ale verenigingen ook in West- en Oost-
Vlaanderen op te richten. Het grote
voordeel is namelijk, dat op een over
zichtelijk en daarom praktisch niveau
overleg, informatie-overdracht en sa
menwerking kan plaatsvinden.
Museumverenigingen zijn ook belangen
verenigingen, die invloed proberen
uit te oefenen op het museumbeleid
van de verschillende overheden. In
Nederland zorgt de minister van cul
tuur met regelmaat voor museumnota's:
in 1976 de nota Naar een nieuw muse
umbeleid in 1986 de Nota Museumbe
leid, in 1987 de Aanvullende notitie
inzake het Museumbeleid en dit jaar
het concept van de Beleidsnota over
de toegankelijkheid en het behoud
van het museale erfgoed. Deze nota's
geven redelijk duidelijk aan waar de
museale taken en verantwoordelijkhe
den van de rijksoverheid liggen en
waar die van de lagere overheden.
Voor niet-rijksmusea zijn de minis
teriële nota's van belang vanwege
het museumbeeld dat wordt geschetst
en de subsidieregelingen die er het
gevolg van zijn. Overigens is onlangs
vast komen te staan dat bedoelde in
cidentele subsidies in de praktijk zel
den terechtkomen op de plaats waar
ze het meest nodig zijn: bij de klei
nere musea. Voor museumverenigingen
is daar dus werk aan de winkel.
De provincie Zeeland stelde in 1984
een eigen nota museumbeleid vast.
Daarin werden onder meer de funda
menten gelegd voor het museumcon
sulentschap, zoals dat op dit moment
functioneert
Als geschreven museumbeleid niet of
nauwelijks bestaat, zie de Belgische
situatie, dan kan een museumvereni
ging wel voor voorzetten in die rich
ting zorgen. Direct, bijvoorbeeld in
de vorm van het Aktieprogramma voor
een nieuwe museumpolitiek, in 1975
gelanceerd door de toen nog nationa
le Belgische museumvereniging. Of
indirect, bijvoorbeeld via de Raad
van Advies, die in 1985 een ontwerp
samenstelde voor een Vlaams museum-
decreet
Beide stukken hebben slechts weinig
van hun geldingskracht verloren.
Hoort u maar: 'Het is een feit, dat
nooit alle musea, en zeker niet de
kleinere, over het nodige wetenschap
pelijke en technische personeel om
hun taak van konservatie en onder
zoek ten voile na te komen, zullen
beschikken. Hulp van buitenaf is dus
noodzakelijk.' (Citaat uit het aktie
programma.) Dat dergelijke goede
voorzetten door politici niet altijd
worden benut valt zeer te betreuren.
Wat dat betreft is het gelijk het
voetbalspel: de voorzet kan nog zo
mooi zijn, hij heeft pas succes op
het moment dat de bal de doelmond
is gepasseerd.
Belangenverenigingen van musea, of
het nu de NMV, de VMV of de Vereni
ging 'Federatie van Zeeuwse musea
en oudheidkamers' betreft; allemaal
beschikken ze over een behoorlijk
ontwikkeld vermogen tot klagen. Ik
moet daar echter onmiddelijk aan toe
voegen dat dat ook volstrekt ver
klaarbaar is. Musea behoren tot de
zogeheten zachte sector en daar is
van de zijde van overheden en be
leidsmakers over het algemeen zeer
veel begrip, maar betrekkelijk wei
nig geld voor. De redenering is als
volgt. Musea leveren, in tegenstel
ling tot bedrijven in de harde sec
tor, nauwelijks geld op; erger nog,
per saldo kosten ze alleen maar geld.
Musea zijn, en ik draaf nog maar even
vrolijk door in het spoor van de ad
vocaat van de duivel, leuk en nuttig
voor het ceremonieel, een officiële
ontvangst, een opening van een ten
toonstelling of een in het oog
springende activiteit. Hoe meer cere
monieel, officiële ontvangsten, ten
toonstellingsopeningen en in het oog
springende activiteiten, hoe groter
het begrip en, met wat geluk en al
houdt het niet over, hoe meer geld.
Dit automatisme, of eigenlijk half-
29