dert de dynamiek van het museum.
4. Het aandacht vragen voor het mu
seum buiten het museum door middel
van bewegwijzering, affiches en be
richten voor de pers.
Dat waren ze. En dan nu de heikele
vraag hoe het zit met de museumwer
king van de musea in West-Vlaanderen,
Oost-Vlaanderen en Zeeland. Om te
beginnen tellen de drie provincies
respectievelijk ongeveer 117, 70 en
30 musea: in totaal dus ongeveer 217.
Die aantallen zijn enigszins discuta
bel. De naam 'museum' is op geen
enkele manier wettelijk beschermd
en overheden, instellingen en museum
verenigingen tellen ieder op hun ei
gen wijze. Vast staat evenwel, dat
voor deze studiedag aan 196 musea
een enquêteformulier is verstuurd,
dat door 137 musea is ingevuld en
geretourneerd. De informatie die dit
opleverde is voor een belangrijk deel
verwerkt in de brochure die u, dat
neem ik als vanzelfsprekend aan, alle
maal hebt ingezien. Was het niet om
de tekst dan toch zeker om de tref
fende illustraties.
Bewust wil ik hier daarom volstaan
met een algemene opmerking. En dat
is deze. Natuurlijk schort er hier
en daar wat aan de museale werking
van de musea in de 3 provincies. En
er zijn zelfs bolussen die alleen
maar lijken op bolussen. Aan de ande
re kant, ik ben ervan overtuigd dat
de musea hun werking met goede wil
en relatief eenvoudige middelen kun
nen verbeteren. De goede wil, dat
is een feit, is reeds in voldoende
mate aanwezig. De oplossingen lijken
mij vooral te zitten in het organi
seren van ondersteunings- en samen
werkingsstructuren
Om deze ook daadwerkelijk te reali
seren kunnen, of eigenlijk moeten
de provinciale overheden een belang
rijke rol vervullen. Die rol kan ge
stalte krijgen in een beleid.
Het vaststellen van een provinciaal
museumbeleid is van elementair be
lang, omdat daaruit de taken en ver
antwoordelijkheden van de provinci
ale overheid ten opzichte van de
musea duidelijk worden. Gemeenten
kunnnen er vervolgens met een eigen
museumbeleid op aansluiten en de
musea zelf weten waar ze aan toe zijn.
Een goed provinciaal museumbeleid
rust in feite slechts op twee pijlers.
De eerste pijler bestaat uit de voor
waarden en instrumenten om musea
van lokaal, regionaal en provinciaal
belang structureel of incidenteel te
subsidiëren.
De tweede pijler wordt gevormd door
de instrumenten waarmee kan worden
voorzien in de oprichting en instand
houding van een professioneel onder
steuningspunt (bureau, afdeling,
dienst of stichting) ten behoeve van
met name de lokale en regionale musea.
Een dergelijk ondersteuningspunt heeft
in Nederland in de vorm van de ver
schillende bureaus van de provinciaal
museumconsulenten zijn nut bewezen
en bewijst dat nog steeds.
De provinciaal museumconsulenten
functioneren om in medische termen
te spreken als apotheekhoudende huis
artsen. Ze zijn snel bereikbaar, hoe
wel nog niet voorzien van semafoon
of autotelefoon, en komen desgewenst
aan huis. Niet al te ernstige zieken
kunnen door hen in eigen praktijk
uitstekend worden behandeld en gene
zen. Ernstige zieken kunnen rekenen
op doorverwijzing naar vakkundige spe
cialisten. Patiëntvriendelijkheid voor
op en begeleiding verzekerd. En,
aardige bijkomstigheid: in tegenstel
ling tot de echte huisarts presenteert
de museumhuisarts zijn patiënt geen
rekening.
Als de provincie ernst maakt met een
goed provinciaal museumbeleid, dan
zullen de musea op hun beurt ernst
moeten maken met een goede samenwer
king. Bij voorkeur gestructureerd.
Dus niet ieder voor zich ontzettend
veel tijd en moeite besteden aan het
opnieuw uitvinden van het wiel van
bijvoorbeeld de eenvoudige, maar ver
antwoorde inventarisatie, maar met
meerdere musea gelijktijdig en in sa
menwerking aansluiten bij gangbare
31