naar natuurlijke en goed verdedigbare grenzen en in eerste instantie was dat natuurlijk de Schelde. Heel wat Zuidnederlandse ingezetenen, uiteraard enkel diegenen die materiële verliezen vreesden, namen de wijk naar het Noorden of naar Duitsland. Op die manier hoopten ze hun bezit en hun leven veilig te stellen. Het moet gezegd dat deze emigranten vooral op de vlucht sloegen op basis van geruchten. De Terreur als repressiemiddel was officieel afgeschaft en werd ook in praktijk niet meer toegepast. Frankrijk had er alle belang bij dat het gewone leven zo snel mogelijk werd hervat: alleen op die manier kon de belastingopbrengst verder worden verzekerd. In het begin van juli 1794 trekken dus een aantal geestelijke en wereldlijke vooraanstaanden uit Vlaanderen door Zeeuwsch-Vlaanderen, op weg naar oorden die veiliger geacht werden. Vanaf dat ogenblik wordt dit gedeelte van de republiek met de nieuwe politieke situatie geconfronteerd. Door de schaalvergroting waaraan het politieke leven onderworpen wordt, ontsnappen de politieke gebeurtenissen aan de directe controle van de lokale machthebbers. Ook zij worden geconfronteerd met de vraag of ze de wettige overheid al dan niet trouw blijven. Moeten ze de Fransen verwelkomen en, zo ja, uit overtuiging of uit opportunisme? Enkelen maken ook een zeer duidelijke keuze: de schrik is hen immers ook om het hart geslagen. Zij vertrekken in die eerste julidagen van 1794 richting Zeeland. Net als in de Zuidelijke Nederlanden ontstaat als gevolg daarvan een - zij het een zeer gedeeltelijk - machts vacuüm. Daardoor komt de weg vrij voor politieke en sociale nieuwkomers. De invulling van de vrijgekomen plaatsen, die in normale omstandigheden een kwestie van clanvorming, afspraken en strijd tussen lokale directe belangen zou zijn geweest, krijgt op dat ogenblik een veel ruimere dimensie. Niet alleen politieke en sociale nieuwkomers, maar ook een jongere generatie, die misschien wat vooruitstrevender was wat betreft politieke opvattingen, grijpt de kans om zich op het kussen te hijsen; wat in normale politieke omstandigheden nooit zou zijn gelukt. In de loop van juli 1794 valt de ene Zeeuwsch-Vlaamse gemeente na de andere in Franse handen. Om en rond Sluis werd er met wisselend succes en met wisselende hevigheid gevochten tot 25 augustus 1794. Op deze dag gaf de stad zich over aan het Franse garnizoen en meteen viel geheel het westen van Zeeuwsch-Vlaanderen onder Frans gezag. In het oosten van Zeeuwsch-Vlaanderen liet de machtsovername wat langer op zich wachten: Hulst, Axel, Temeuzen, Sas van Gent en Philippine kwamen pas eind oktober 1794 in Franse handen.4 Daarmee begon een periode van ongeveer twintig jaar waarin Zeeuwsch-Vlaande ren militair en administratief volledig bij de Vlaamse departementen werd gerekend. De overgrote meerderheid van de gevluchte bewoners keerde snel terug: hun financië le situatie liet in de meeste gevallen niet toe om langere tijd zonder inkomen verder te leven. Bovendien werden diegenen die voor de zomer van 1795 terugkeerden niet als émigré beschouwd. Dit impliceerde dat hun onroerende goederen niet werden aan geslagen. Toch bleven deze gewesten hier onder een bezettingsregime leven. Dit hield in dat er hogere bedragen aan belastingen werden geïnd dan gewoonlijk. Ik hou deze uitspraak opzettelijk zo vaag omdat nog onderzocht moet worden hoe sterk de fiscale druk plots steeg. De wet voorzag voor 1795 een verdubbeling, maar de belasting plichtigen klaagden over een nog veel grotere verhoging. Concreet onderzoek van de belastingrollen toont echter grote verschillen: niet iedereen betaalde evenveel en zelfs niet iedereen betaalde zijn belastingen. Dat dit laatste mogelijk was komt doordat het nieuwe regime verrast was door zijn eigen militair succes en het dagelijkse leven niet 24 ZEELAND IN DE BATAAFS-FR.4NSF, TIJD 1795-1814

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 1995 | | pagina 26