te gaan wijl ik vreesde dat ik in Amerika met landbouw mijn brood zou moeten ver
dienen, en dit haatte ik, aangezien ik van kindsheid af op het water geweest was.'22
Budding reisde op hetzelfde schip als het gezin van Jacob Harms Dunnink (1811-
1893) uit Rouveen (gemeente Staphorst) wiens brieven kunnen dienen om motieven
en patronen van migratie nader toe te lichten.23 Over de reis schreef hij op 26 sep
tember 1848 uit New York: 'Ds. Budding heeft ook geen zeeziekte gehad en heeft elke
morgen en avond een biduur gehouden door een gedeelte van Gods woord te lezen en
psalmen te zingen. Des woensdags leerde hij de kinderen waaraan hij vele boeken
heeft uitgedeeld. Ook heeft hij een gezelschap van 27 personen uitgerust welke hij
frank en vrij overleverde. Doch toen de loods aan boord kwam werd het volk zo luch
tig dat dominee met ons naar beneden ging en hield knielende een biduur voor de
trouwe zorg die de Heere ons bewezen had en het was velen goed op die plaats.'
Over de onderlinge (geldelijke) hulp en het zoeken van werk onder Amerikanen
meldde hij 24 januari 1850 uit Grandville, Michigan: 'Hier zijn dit jaar veele Zeeuwen
aangekomen, veelal arbeiders, zoodat de een den ander heeft overgeholpen. Doch hier
in de kolonie kunnen zij allen geen werk krijgen, maar zij moeten hier brood gaan
verdienen onder de Amerikanen. Daar is het goed, doch moeilijk met de taal en de
godsdienst In dezelfde brief klinkt ook tevredenheid door dat de afgescheidenen
die in Nederland een onderling verdeelde minderheidsgroep vormden, het in 'kolo
nies' zoals Zeeland voor het zeggen hadden: 'Wij hebben onze meeste verkeering met
de Zeelanders, omdat wij daar de boter heen brengen naar het dorp Het is hier een
plechtig en godsdienstig volk. Ja, ik geloof ook dat de Heere hier veel van Zijn volk
en kinderen gebracht heeft, want de tale Kanaans wordt hier veel gesproken. De
Bijbel staat hier zeer op de voorgrond, doch er zijn ook wel anderen, maar deze zijn
zeer onderworpen. Het schijnt dat de Heere deze plek voor Neerlands volk bewaard
heeft. Want hier vestigen zich bijna geen Amerikanen en ook geen vreemde gezind
heden.'
In Amerika konden jongedochters geld verdienen als dienstboden en hoefden zij
niet op het land te werken. Dunnink schreef op 15 december 1851'Mijn oudste doch
ter Grietje is in de maand julij weer in de dienst gegaan. Zij verdient alle week een
dollar. Het is hier onder Amerikanen geen gebruik dat de vrouwen of meiden op het
land werken. En de Hollandse meiden zijn er ook tegen en het is ook geen meiden-
werk.' Een getrouwde dochter vestigde zich in Grand Rapids: (Zeeland, 26 november
1855) 'Mijn dochter Geertje is getrouwd in de maand maart 1855 en haar man is een
geboren Zeelander. Ze zijn woonachtig op de Grand Rappids, daar hebben zij een
nieuw huis gebouwd Daar is ook een groote Hollandsche gemeente met een domi
nee uit Zeeland De stapsgewijze kettingmigratie wordt in dezelfde brief als volgt
toegelicht: 'Dit Zomer is er veel volk in onze nederzetting aangekomen. Sommigen
uit Europa en ook veel uit New York. Albanië en Buffalo. Mensen die eerst niet ver
der konden komen vanwege hun armoede. Het land wordt hier dan ook braaf duur,
het wordt nu al uit de tweede en derde hand gekocht Wij hebben hier ook een
groote kerkelijke gemeente in Zeeland. Ik geloof wel van 400 ledematen zoodat de
kerk nu al te klein wordt.'
Voor zijn verwanten maakte Jacob Dunnink in 1856 eens de balans op van de
argumenten voor en tegen landverhuizing: (Zeeland, 21 mei 1856) 'Wij hebben nu
weer eeniger mate van welstand verworven, maar ik kan u niet zeggen, broeder, wat
het beste voor u is: blijven of gaan. Want ziet gij op u zelf. dan zeg ik blijf, maar ziet
14
ZEEUWSE EMIGRATIE NAAR AMERIKA 1840-1920