26
komen deze patronymic a erg veel voor. Maar trekt
n nu niet de conclusie, dat al die namen dus pas
sinds 1811 definitief zijne
Vele van de -se(n) namen bestonden reeds één of
meer eeuwen daarvoor als vaste familienaam. Enige
voorbeelden uit mijn eigen onderzoek; in 1739
trouwt een Simon Cornelissen te Hontenisse5 in
1758 trouwt te Driewegen Adriaan Dijsse, wiens
vader reeds genoemd staat als Gillis Nijsse; in
1733 trouwt te Koudekerke Adriaan Matt hijs sezoon
van Andries Matthijsse; in 1682 wordt te Koudekerke
geboren Jacob Mattheeuwsezoon van Willem Willemse
Mattheeuwse. In dit laatste geval is 'Mattheeuwse'
al zo'n vaste achternaam, dat nog eens extra de
naam van de vader wordt genoemd
Sen tweetal namen waarvan mij bekend is, dat die
pas sedert 1811 vastgelegd zijn, doch daarvoor wis
selden, zijn; Davidse en Joosse
Voor deze keer hebben we nu weer genoeg nieuwe
gegevens bijeen vergaard. Sen volgende keer komen
we' nog eens terug om te zien, of we ook in de oude
kerkboeken :?de weg terug?ï kunnen vinden.
WISSENKERKE JW CORNSLISSEN
TOCHT NAAR HET VERDRONKEN LAND
van Zuid-Beveland
(Vervolg van blz. 16)
Komt men te dicht in de buurt van de strandgaper,
dan trekt het dier de siphon in en spuit een fikse
straal water omhoog.
In de vele ondiepe plassen met lauw water zwem
men (in augustus in april/meizagen we ze niet)
tienduizenden kleine garnaaltjes, die bij onze na
dering met schichtige bewegingen door het water
zigzaggen, op de manier van "schotevisjes::stekel
baarsjes) in zoet water, of zoals zweefvliegen het
in de lucht doen.
27
Soms ontmoeten we in die plassen kokerwormen, die
een koker als bescherming hebben, gemaakt van een
taaie massa bruine vezels en zeer kleine schelpjes
of grovere zandd.eeltjesDe vrij slappe koker is zo
wat 15 cm lang. Neemt men er een uit het water in
de hand, dan komt na een tijdje een vuilgrauwe worm
nieuwsgierig een vijftal cm uit het ene kokereind
tevoorschijn t7gluren:;. We zagen dit soort dieren in
het volle van de zomer; in het koudere voorjaar
ontbrak elk spoor. 1
Wel vonden we in april van dit jaar een langgerekte
kegelvormige harde koker,leeg dan.. De lengte was
'n 10 cm; het open :ïgrondvlakt5 was ca i cm 0 en de
open top ca 1 mm 0. Deze koker was gemetseld uit
zandkorreltjes en vrij bros geworden, zodat we nog
slechts gruizels hadden, toen .we thuiskxvamen.
Ook troffen we bruinigglazigeknikkergrote ::ei-
eren1', die met draden vastgegroeid zaten aan de
bodem volgens vissers zouden die uitgroeien tot
een soort zeeanemonen
:ïKrukels:: (^alikruiken) kropen, als echte slakjes
met hun gesteelde oogjes uitgestoken, over het
slik; hun spoor ('n duidelijk geultje) was na twee
uur omstreeks li a 2 m terug te volgen.-
De vlakte, waarop we lopen, is voor zeker 90
zandig. Heel af en toe zakken we iets weg in een
modderige strook.
Dit is voor ons een bewijs, dat het kleipakket
dat in afle oudere, polders 20 tot 50 cm dik ge
weest is sinds de overstroming van 1530 volle
dig weggespoeld is. Er moet zelfs meer dan i m
weggespoeld zijn, want op de begraafplaatsen vin
den we de geraamten al önderspoeld. Nu zou dit
op zich natuurlijk nog niet alles zeggen, want in
1530 zullen de nederzettingen op het Verdronken-
-Land ook hun dorpsterpen hebben gehad, zoals we
die hier nu nog in elk dorp ontmoeten. De hoogte
van de doprsterp was beduidend lager dan thans;
bij de kerkrestauratie te 1 s-Gravenpolder bleek
in 19573 dat omstreeks de 15de eeuw de hoogte een
i a 1 m lager was dan thans. Op het hoogste punt
van de terp stond de kerk; rondom de kerk was het