de Middelburgse Bank van Lening een schuld van 700.000,00. Het had niet veel gescheeld of beide Middelburgse banken, de Bank van Lening en de Wisselbank, waren hierdoor ook failliet gegaan. vele burgers, die hun spaarcenten bij deze banken hadden belegd, waren hun geld kwijt. Het toezicht op deze banken was in handen van de stedelijke overheid. Deze werd dan ook verantwoordelijk gehouden voor dit debacle. De boeren van Walcheren waren al jaren onte vreden. Ze vonden dat de stedelijke besturen van Middelburg, Veere en Vlissingen veel te grote bestuurlijke en rechterlijke macht in de omringende dorpen hadden. Dit kwam omdat deze besturen in het bezit waren van vele ambachtsheerlijkheden. Ook de Staten van Walcheren (het polder bestuur) werd gedomineerd door de Walcherse steden. In 1656 hadden boze boeren een Veerse magistraat gemolesteerd met de bedoeling meer invloed in het polderbestuur te krijgen. Daarnaast was, volgens Jan Vader, de stedelijke belasting een doorn in het oog van alle boeren. Boeren die op maandag en donderdag - de beide Middelburgse marktdagen - producten naar de Markt brachten, moesten aan de stadspoort over hetgeen werd ingevoerd belasting betalen. Het jaar 1672 was ook het jaar waarin de Staats- gezinden het nog voor het zeggen hadden. Van 1650-1672 ontstond het eerste stadhouderloze tijdperk. De Staatsgezinden waren van mening dat alle macht in handen moest blijven van het bestuur van de gewesten: de Staten van Holland, de Staten van Zeeland enzovoort. De andere partij (Oranjepartij) vond dat de stadhouder, iemand uit de families van Oranje en Nassau, de macht moest hebben. De Staten van Holland gingen zelfs zo ver dat ze op 5 augustus 1667 besloten het stadhouderschap af te schaffen (het Eeuwig Edict). Dit besluit moet gezien worden als een poging van de machtshebbers - de regen ten - hun positie veilig te stellen tegenover de Oranjes. De regenten uit die tijd kwamen uit oude koop mansfamilies, die een gesloten groep vormden. Een lege plaats in het bestuur werd door vrienden en familie van de regenten opgevuld. Bij het sluiten van een huwelijk was de relatie tussen regentenfamilies belangrijker dan de hu welijkspartners. De eigen positie wilde men ver sterken. Regenten hoorden om te gaan met regenten. Wie te intiem was met de burgerij, handelde in strijd met de moraal van de heer sende elite. Adviescolleges hadden hun beteke nis verloren. Belangrijke beslissingen werden in de burgemeesterskamer of bij één van de regen ten thuis, buiten de voltallige vroedschap om, genomen. Het regeren was een zaak van aristo cratie geworden. Geen wonder dat er voortdurend een verborgen ontevredenheid onder de burgerij heerste over deze regentenmentaliteit. In het voorjaar van 1672 dreigden machtige vijanden, zoals Engeland en Frankrijk, de Re publiek onder de voet te lopen. Eind februari werd Prins Willem III tot kapitein- generaal van het leger benoemd. Hij kreeg het ambt voor één veldtocht en onder voorwaarden die zijn gezag zeer beperkten. Hij werd bevel hebber van een verwaarloosd leger en verwaar loosde vestingen. In maart verklaarde Engeland de oorlog. Een maand later volgden Frankrijk, Munster en Keulen. Schutterijen werden met spoed gemobiliseerd om dienst te doen als bewakingstroepen van hun gewest. Zeeuwse schutters werden richting Bergen op Zoom gestuurd. Ook boeren werden opgeroepen. Op Walcheren werden zij inge deeld bij de kustbewaking. Op 7 juni versloeg De Ruyter een gecom bineerde vloot van Engeland en Frankrijk voor de Engelse oostkust. Het leger was minder triomfantelijk. Op 21 juni viel Utrecht in Franse handen. De troepen van Keulen en Munster bezetten zonder moeite de Achterhoek, Overijs sel en Drente. In de nacht van 24 op 25 juni werd Aardenburg door de Fransen aangevallen. De stad hield echter stand. Dit alles had tot gevolg dat er in het hele land een paniekstemming heerste. De doorbraak van de Fransen elders in de Republiek was de oorzaak van een stroom vluchtelingen langs de wegen. Veel steden, tot in Zeeland toe, zaten vol vluchtelingen. Achter de stadsmuren dacht men veilig te zitten. De rijken begroeven hun kostbaar bezit of metselden het in. Het gebeurde ook wel dat ze met hun have per schuit een veilig heenkomen zochten. Zij maakten op grote schaal geld over naar het buitenland. Het gevolg was dat de Wisselbanken van Middelburg en Rotterdam 8

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1995 | | pagina 10