„het
DE FILOSOFEN.
glimlachte flauwtjes. „Ik
de plaats
S OS©
ze kon
meer sympathie
Ga nu
filosoof."
Mijnheer Phileas Orsoy draaide zich om
en ging, blij dat de zaak zoo afliep.
De oude heer verliet de badplaats vijf
geen recht minuten later met de tram. Hij stond op het
ze voor balkon en trok vol welbehagen aan de goede
hij toen fluisterend, „is
grap. De commissaris vertelde ons, dat wij
vijftiende waren, die hem
schold hem uit....
„Wat?
verbaasde oude heer.
„Dezelfde vrouw," zei mijnheer Orsoy
droogjes. „Ze zag mij ook. En opeens was
ze verdwenen. Ze liep wat 1
„En haar.... redder?"
„Die stond haar met open mond
gapen," lachte mijnheer Orsoy.
zakken gaapten eveneens
„Goede help!"
Mijnheel Uisuy kniKlc. Er Wa - v t
zonderlinge uitdrukking op zijn gelaat.
„Samen gingen we naar het dichtstbijzijn
de politiebureau," vervolgde hij toen. „Daar
vertelden we het geval."
Hij greep den arm van den ouden heer,
die dicht naast hem zat. „Het leven," zei
een misplaatste
„Ik sprak-met tiaar, vervolgde deze. „ih.
zei haar, dat het een misdaad was, zichzelf
het leven te benemen in een oogenblik van
wanhoop. Ze verwenschte me!”
„Verwènschte ze u?"
„Ja. Ze zei, dat als ik niet tusschenbeide
was gekomen, alles afgeloopen was geweest.
Ze huilde en riep uit, dat er vopr haar geen
vrede meer op de wereld was, en dat de
eenige uitweg het water was. Plotseling
rukte ze zich los en snelde weer naar den
oever toe. Ik snelde haar opnieuw na en
voor den tweeden keer droeg ik haar weg,
ondanks haar heftig verzet.
„Toen scheen het, alsof zij zou flauw
vallen. Eenige oogenblikken hield ik haar
in mijn armen, omdat ik niet wist, waar ik
haar moest neerleggen. Langzaam herkreeg
ze haar bewustzijn en zei toen, dat ze toch
eigenlijk dankbaar was, omdat ik haar had
tegengehouden, maar dat ze zich zoo wan
hopig voelde door het ongelukkige leven,
dat ze met haar man had. Doch nu ze aan
haar twee kinderen dacht, was ze toch blij,
dat ze haar opzet niet had kunnen vol
voeren."
„Arme vrouw," zei de oude heer, deelne
mend zijn hoofd schuddend.
„Wel een minuut of tien sprak ik met
haar," ging mijnheer Orsoy verder. „Ik
wees haar op den plicht, dien ’n ieder van
ons in het leven te vervullen heeft, ook al is
die plicht niet gemakkelijk. Zoo was haar
plicht te blijven leven voor haar kinderen,
hoe zwaar het haar ook viel. Ik schilderde
haar het beeld van haar man, die natuur
lijk, als ze erin zou slagen zich te verdrin
ken, gekweld zou worden door êen hevig
berouw; ik wees haar op den verschrikke-
lijken toestand, waarin haar kinderen zou
den achterblijven, als zij levenloos in het
water van de Theems zou drijven
„Zélf geraakte ik bijna onder den indruk
van mijn woorden," verklaarde de jonge
man na een korte pauze. „Ik liet haar be
loven, dat ze direct naar huis zou gaan en
dat ze nooit meer zou trachten, zich het
leven te benemen. Ze gaf me een kus; om
helsde me zelfs. Toen, opeens, was ze ver
dwenen
„Ah!" zei de oude heer, opkijkend.
„Ja. En mijn portefeuille, sigarettenkoker
eveneens verdwenen."
4 ijnheer Phileas Orsoy keek zijn met-
y 1 gezel van ter zijde aan, schoof zijn
strandstoel met een ruk dichter bij
dien, waarin de spraakzame oude heer was
gezeten en liet toen zijn blikken weer over
de af- en aanrollende golven dwalen.
De oude heer streek onderwijl met zijn
hand nadenkend door zijn witten baard.
„Ons gesprek is werkelijk een soort gees
telijk bad voor mij, mijnheer," sprak hij toen.
„Ik logeer hier nu ongeveer een maand en
ik heb al dien tijd nog geen verstandig
woord gewisseld. En ik houd nu eenmaal
van een ,boom'. Maar u weet het zélf ook
wel. Op een badplaats krijgt men daar niet
licht gelegenheid toe. Dat is een uitzonde
ring. U heeft zeker veel gereisd?"
„Ik ken het leven," gaf mijnheer Orsoy
toe, terwijl hij met zijn uitgestrekten wijs
vinger een paar centimeter asch van zijn
after-diner tikte. „Ik heb veel ondervonden.
En ik vind het een genot, wérkelijk een ge
not, de conclusies, die ik uit mijn ervarin
gen getrokken heb, te onderwerpen aan het
bezadigd oordeel van een zoo sympathiek
toehoorder als u."
Bij deze laatste woorden maakte hij een
lichte buiging in de richting van den ouden
heer, die erkentelijk glimlachend neeg. „Ik
luister heel graag naar u," verklaarde hij
toen.
Mijnheer Phileas Orsoy bood hem een si
gaar aan, hield een flakkerend vlammetje
op en rukte toen zijn stoel nog dichter naast
dien van den ouden heer, zoodat ze bijna
schouder aan schouder zaten.
„Het leven,” zei hij toen, „is zeer zonder
ling. Het is een vreemd mengsel van de
meest alledaagsche en de meest buitenge
wone gebeurtenissen. Wanneer iemand wat
ouder wordt, heeft hij behoefte aan een filo
sofische opvatting der dingen, een opvatting,
die maakt, dat zijn menschelijke gevoelens
niet bekneld raken tusschen de wreede,
ontmoedigende ervaringen, die hij bijna da
gelijks opdoet. Heeft men een dergelijke
filosofische opvatting der dingen niet, dan
wordt men óf pessimist óf men verhardt.
Daar leidt het leven nu eenmaal toe.” De
oude heer keek den spreker vragend aan.
„U heeft een geschiedenis," zei hij. „Uw
gezicht zélf is reeds een geschiedenis. U
heeft het leven leeren kennen, en iets bui
tengewoons ondervonden. Ik luister. Evenals
u ben ik een filosoof, en ik aanvaard de
dingen, zooals zij komen."
„Ik héb een geschiedenis. Een ervaring,
een experiment, mag ik wel zeggen. Het is
typeerend voor wat men gewoon is
leven” te noemen...."
„Ik ben een en al aandacht...."
Mijnheer Phileas Orsoy nestelde zich be
haaglijk in zijn stoel en leunde toen een
eindje over naar den kant van zijn toehoor
der. Hij deed een trekje’ aan zijn sigaar en
begon toen zachtjes: „Ik ontmoette haar in
Londen. Een mooi, aardig vrouwtje met
blauwe oogen en korenblond haar. Zij liep
langs de dokken, laat op een avond. Met
één hand steunde zij op het hek, terwijl zij,
gevaarlijk ver vooroverleunend, over de
Theems staarde....” Hij zweeg even.
„Toen ik dichterbij kwam,” vervolgde hij,
„klom zij met een wanhopige haast boven
op het hek. Een oogenblik bleef zij onbe
weeglijk staan, toen zij het donkere water
van de rivier onder zich zag voortstroomen,
en hiervan maakte ik gebruik op haar toe te
snellen, haar te grijpen en in veiligheid te
brengen.... Ik zal u de bijzonderheden spa
ren en u alleen vertellen, dat ik haar, of
schoon zij hevig tegenspartelde, wegdroeg,
bij de rivier vandaan."
De oude heer stak zijn hand uit en legde
die goedkeurend op den arm van den jon
de veertiende en
in drie dagen tijd dit verhaal kwamen doen.
Hij zei, dat de vrouw gezocht werd, maar
dat ze zoo duivelsch handig was, dat geen
agent haar nog had kunnen arresteeren. Het
vak van zelfmoordenares was dus haar be- 1
roep, haar bestaan...."
„Wat een zonderlinge wereld," zei de
oude heer als tot zichzelf, zijn hoofd schud
dend. „En u?"
„Ik?" Mijnheer Phileas Orsoy haalde zijn
schouders op en glimlachte flauwtjes. „Ik
ben een filosoof, en neem de dingen zooals
zij komen. De vrouw beschouw ik als een
slachtoffer van onze huidige samenleving,
waarin voor een dergelijk „beroep" geen
bestaansmogelijkheid moest zijn. Ze is in
zekeren zin een slachtoffer van de omstan
digheden. Ik voor mij geloof ten minste, dat
men het van dit standpunt bezien moet,
wil men niet verharden.”
„U voelt dus nog min of
voor haar?”
Mijnheer Phileas Orsoy keek nadenkend
naar de ondergaande zon, die als een vuur-
róode schijf in zee zonk. „Sympathie is mis
schien het juiste woord niet,” gaf hij toen
langzaam sprekend te kennen. „Waarschijn
lijk is medelijden een betere definitie."
„Heel juist," vond de grijze heer. „Bo
vendien: wie zijn wij, dat wij zouden durven
oordeelen?"
„Ja," herhaalde de ander „wie zijn wij,
dat wij zouden durven oordeelen?"
Toen kwam er een stilte.... De oude
heer legde plotseling een hand op den pols
van den jongen man, die zoo juist zijn voor
nemen had te kennen gegeven, naar zijn
hotel te gaan. „Wilt u, voor u weggaat, mij
mijn horloge en mijn portefeuille terugge
ven?" vroeg hij vriendelijk.
Mijnheer Phileas Orsoy verbleekte.
„Alstublieft," zei de oude heer vriendelijk,
en horloge waren eveneens verdwenen." „ze zitten in uw linker zijzak.”
„Goede hemelriep de ander uit. Hij stak zijn horloge en portefeuille op de
„Ik ging naar huis," vervolgde mijnheer plaats Waar zij hoorden, nadat de ander ze
Orsoy grimmig, „en filosofeerde den gehee- onder het stamelen van eenige onverstaan-
len nacht over mijn ervaring. Ook den vol- bare woorden had teruggegeven en sprak
genden dag kon ik het gebeurde met geen toen droog: „Het leven is een probleem, een
mogelijkheid van mij afzetten. Des avonds zeer groot probleem en één zeer groote ver-
kwam ik op mijn weg naar huis weer langs leiding om zijn materieelen welstand te ver-
de dokken...." beteren ten koste van anderer bezit. Maar
„De vrouw had aan een plotselinge ver- de sop is de kool niet waard, jonge
leiding geen weerstand kunnen bieden," zei vriend...."
de oude heer. „Ik begrijp zoo iets. Thuis- Mijnheer Phileas Orsoy zweeg.
gekomen had zij echter berouw gekregen en „Neem den raad van een ouden man aan,”
toen was ze weer naar de plaats van haar vervolgde de ander, „en luister, voor het
misdrijf gegaan...." te laat is. De wereld is vol strikken en te-
„Toen ik weer langs de dokken liep,” leurstellingen. Zwicht voor geen van beide.
ging mijnheer Orsoy verder, zijn stem een Ga nu heen. En vlug! Je bent 'n armzalige
weinig verheffend, „zag ik een man, die een
tegenspartelende vrouw in zijn armen weg
droeg van den oever. Ze vocht net zoo he
vig als den vorigen avond tegen mij. Ik
hoorde, hoe hij haar zei, dat ze
had haar leven te nemen, want dat ze voor balkon en trok vol welbehagen
haar kinderen moest zorgen, enzoovoort. Ze sigaar, die Phileas Orsoy hem gegeven had.
l ij i-„Ik bén een veel betere filosoof dan hij,"
Een andere vrouw?" vroeg de mompelde hij toen, met zijn hand door zijn
witten baard strijkend. „Een véél betere!"
En hij haalde een portefeuille uit zijn
binnenzak en telde de banknoten, die erin
zaten. Den buit viel niet mee. De kaartjes,
die hij in een klein zijvakje vond en waarop
1 na te in sierlijke schrijfletters de naam .Phileas
„En zijn Orsoy' stond, wierp hij onder het rijden
weg