f
k
'i
H
I
I
V'
J? I
Moeder„O, Jantje, de kanarie is verdwenen."
I'
Toen Lu ces pandoer had...
Eerste stuurman: „Pardon, kapitein, maar ik geloof dat
de toestand eenigszins ernstig wordt.”
De bezoekster (tot gevangene): „Ik ben gekomen oin een
paar woorden van troost en opbeuring tot je te spreken.”
De gevangene: „Dat is best. Ik dacht, datje me een stof
zuiger kwam verkoopen.”
.uvokv uv hdiiano is vuru wenen.
Jantje„Dat is grappig. En daarnet, toen ik hetn u ildc
schoonmaken met den stofzuiger, was hjj er nog.”
J/tiuic (ais zjj de dienstbode met haar nieuwen hoed
op voor den spiegel ziet staan): „Dientje, wat doe je daar
met myn hoed
Dientje (die is opgezegd en over veertien dagen weg
gaat): „O, ik wou eens zien hoe hij stond op een aardig
gezichtje.”
Eigenaar van het huis (tot adspirant kooper): „En dan
zün er ook vlak in de buurt tennisbanen. U zult daar
veel aardigheid van beleven.”
Mo^dvr: „Ik donk dat je verkouden zult worden. Dat
verwondert me niets. Je moet wel verkouden worden
door dat eeuwige staan tusschen die tochtige goalpalen.”
f
Kellner op de club: „Het is tijd voor uw dageljjksche wandeling, mijnheer.”
ra