DE STEM IN DE RADIO.
V
Hv
r
(Slot volgt).
I
gefronste
altijd grootsch op,
den dijk zetten. Zij is
DE
LANDSCHAP TUSSCHEN NOORDWIJK EN LEIDEN.
nu
een
dat
vreeselijke
de biblio-
haar
mijn-
zijn
te
LIE
nlei
d
ABA
olar.i
HE1
zachte, lieve vrouw: ze
haar jongen. In
i was ze hulpe-
schreien en
om mij het-
biddelijke antwoorden, die mijnheer Dick
gaf.
Mevrouw was een
verafgoodde haar man en
de gegeven omstandigheden
loos, ze kon alleen maar
smeeken.
Ik hoorde de geschiedenis bij gedeelten:
een gedeelte van Eric, een gedeelte van
mevrouw en een gedeelte van het meisje.
Hoewel Eric zijn vader ernstig had gegriefd,
wilde deze hem vergeven, op voorwaarde
echter, dat het oogenblikkelijk tusschen hem
en het meisje uit zou zijn. Het meisje zou
haar ontslag krijgen en een flinke som gelds
als schadeloosstelling. Maar Eric wilde hier
van niets weten: hij was van zijn plan, met
haar te trouwen, niet af te brengen.
Het eind van het onderhoud was geweest,
dat Eric had gezegd: „Als u haar het huis
uitstuurt, kunt u mij ook wel wegsturen."
Waarop mijnheer Dick had gezegd: „Heel
goed. Ga of blijf, net zooals je wilt. Zij gaat
echter in ieder geval weg!"
En wat mevrouw ook smeekte en deed,
mijnheer Dick bleef onverbiddelijk.
Dienzelfden avond nog verlieten Eric en
het meisje het huis....
Gedurende drie lange jaren sprak mijn
heer Dick met geen woord over hen. Toen
kwam Eric terug om zijn moeder te zien,
die op sterven lag. Het weerzien van haar
jongen, dien zij zóó liefhad, brak haar hart.
na de begrafenis en ging toen
kan haar niet
daarvoor.
Hij bloosde als een schooljongen. Toen
vervolgde hij: „Ze houdt zooveel van me,
juffrouw Zant. Ze doet alles,
geen ik verloren heb, te doen vergeten. Ze
is altijd geduldig, ondanks allen tegenslag.
Ze zorgt zoo goed voor mij. En dan zijn er
de kinderen. We hebben twee jongens.
Mijn jongens, juffrouw Zant. En die kan ik
ook niet in den steek laten. Ze zijn ook
zoo lief!”
U ziet, het was een moeilijk geval. Er was
geen middenweg, geen uitkomst. Vader en
zoon wilden van geen wijken weten, kónden
niet wijken. De een niet door zijn trots, de
ander niet door zijn trots en om hetgeen hij
moest achterlaten. Maar ik voelde toch een
stekende pijn in mijn hart, toen ik dien
jongen in de kou met zijn dunne overjasje
aan en met zijn kin in de lucht het huis van
zijn vader zag verlaten.
Doch ik kon niets doen, niets.
Hij bleef tot
weer weg.
„Maar mijnheer Eric,” zei ik tegen hem,
want ik wist, dat hij een lang onderhoud
met zijn vader had gehad, „mijnheer Eric,
u blijft nu toch zeker hier?".
„Dat kan niet, juffrouw Dicks,” zei hij.
Het deed mij pijn, toen ik zag hoe bedroefd
hij was. En hij zag er zoo schamel uit, en
net alsof hij niet goed te eten kreeg. „Het
kan niet," zei hij. „Ik kan niet terugkomen
op de voorwaarde van mijn vader, en
wil mij niet terughebben op andere!”
Ik geloof, dat de voorwaarden van
heer Dick waren, dat Eric zich van
vrouw zou laten scheiden. Natuurlijk zou hij
haar dan wel schadeloosstellen. Maar hier
wilde Eric niets van weten.
„Mijnheer Eric," zei ik tegen hem, „die
geschiedenis is de dood van uw moeder ge
weest; uw vader zal er óók aan ten gronde
gaan."
Hij haalde zijn schouders op.
„Juffrouws Zant,” antwoordde hij, „een
man moet doen hetgeen hij meent, dat goed
is. Ik wil heusch niet koppig zijn. Maar ik
kan haar niet aan dJ",_ '7:;
oor mij is dit altijd het eigenaardige, ik
mag wel haast zeggen: geheimzinnige
van radio geweest, dat je geluiden
hoort, muziek of een redevoering, zonder
dat je dan eigenlijk nog precies weet, waar
ze vandaan komen."
Deze opmerking maakte mijnheer Dick
eens tegen mij, en ik moest eerlijk beken
nen, toen ik er over nadacht, dat hij gelijk
had. Sinds dien tijd heb ik zélf wel eens die
methode toegepast. Hij zei: „Je neemt de
koptelefoon of schakelt de loudspeaker in en
luistert. Dan hoor je wat, en door dan na
te gaan op welke golflengte je zit, of, als je
een bekende melodie hoort, door het pro
gramma te raadplegen, zoek je dan uit of
je Daventry, Hilversum, Parijs of welk ander
station ook hebt. Dat vind ik veel interes
santer, dan de gebruikelijke manier."
„Maar mijnheer," vroeg ik hem, „stel
eens, dat u iets hoort, wat niet door
van die bepaalde golflengten, of hoe u
noemt, wordt overgebracht en u kon het
ook niet op het programma vindendan
zoudt u toch niet weten, waar het vandaan
komt en wat het was?"
„Neen, juffrouw Zant," zei hij. „Maar
zooiets gebeurt niet dikwijls. Ja, je hoort
wel eens morse-teekens, en als je die niet
kunt lezen, dan weet je natuurlijk niet van
welk schip die komen, zelfs niet eens óf
het een schip is, dat ze uitzendt. Ze kun
nen het immers ook op het vasteland doen."
„Ik vind het een beetje griezelig," zei ik.
„Ik vind die radio erg mooi en ik beschouw
het als een wonderlijke uitvinding. Het was
dan ook erg vrendelijk van u, mijnheer, om
een aftakking noemt u het niet zoo?
te laten aanleggen naar mijn kamer, want
ik ken geen grooter genoegen, dan naar de
muziek te luisteren. Maar ik wil graag we
ten, wat ik hoor. Ik vind het zoo griezelig,
als je geluiden hoort zonder te weten, waar
die vandaan komen! Veronderstel eens.
mijnheer, dat u stemmen zoudt hooren, die
niet van deze wereld waren!"
Mijnheer Dick keek mij met
wenkbrauwen aan.
„Dat is onzin," zei hij. „Radio is een zui
ver mechanische uitvinding. De veronder
stelling, dat wij door haar boodschappen
zouden kunnen ontvangen van een andere
wereld, is dwaasheid!"
Mijnheer Dick ging er
dat hij aan zulken onzin niet geloofde. Hoe
wel, sinds zijn vrouw stierf
Dat was een treurige geschiedenis. Na
tuurlijk weet ik er alles van. Ik ben altijd
in de familie geweest, sinds ik, toen ik zes
tien jaar was, door de oude mevrouw werd
aangenomen om voor de kinderen jonge
heer Dick en James te zorgen. Ik heb
hen allebei zien groot worden en ik heb óók
gezien, hoe de welstand van de familie toe
nam Toen mijnheer Dick trouwde, ben ik
naar hem en zijn vrouw gegaan, om voor
den kleinen Eric te zorgen. En toen deze
te groot werd om mijn zorgen te behoeven,
ben ik in betrekking gebleven als huishoud
ster. Met de familie mee verhuizend telkens
naar een grooter en mooier huis, tot ze ein
delijk op dit buiten kwamen. Een groot bui
ten, dat was altijd het ideaal van mijnheer
Dick geweest. Maar naar het schijnt, kun je
wel een ideaal bereiken, maar heelemaal
gelukkig worden, dat kan toch blijkbaar
niet. Ook hij was ten minste niet gelukkig,
hoewel zijn lievelingswensch was vervuld.
Er waren sommige menschen, die mijnheer
Dick voor hardvochtig hielden. Ze vergisten
zich echter. Hij was alleen maar trotsch,
vreeselijk trotsch. En als iemand hem in zijn
trots krenkte, dan vergaf hij dit nooit.
En het was juist in zijn trots, dat Eric
hem kwetste. Doodelijk kwetste. Het was
natuurlijk zijn bedoeling niet: geen zoon
hield ooit meer van zijn vader dan Eric
deed. Maar hij was jong: nauwelijks twee
en twintig toen. Hij had jong bloed in zijn
aderen, en het meisje de kamenier van
zijn moeder was knap, erg knap, en hoe
wel mijnheer Dick het nooit wilde geloo-
ven, hield ze erg veel van Eric.
Eric was heelemaal niet bang voor zijn
vader en hij ging daarom naar hem toe en
vertelde, dat hij het meisje Daisy heette
ze wilde trouwen. Wat ze tegen elkaar
zeiden, weet ik niet, maar er was een vree
selijke scène. Eric kwam zoo bleek als een
doek uit de bibliotheek en ik zag even later
mijnheer Dick peinzend voor zich uit zitten
staren. Zijn gelaat had een harde uitdruk
king. Evenals dat van Eric. Ze hadden alle
bei hetzelfde koppige karakter.
Met mevrouw had er ook een
scène plaats. Hoewel de deur van
theek dicht was, hoorde ik toch
schreien en smeeken en de koele en onver-