t
r i
r
Ir*
Het was intusschen gaan motregenen en
wind was veel kouder geworden. De weinige
voorbijgangers haastten zich huiswaarts, hun
kragen hoog opgezet en de handen diep in
hun zakken. En in de portiek van een der
winkels stond de man, die duizend mijl had
afgelegd, te wachten op een vriend, waarmee
hij twintig jaar geleden een afspraak had ge
maakt en van wien hij niet eens wist of hij
nog leefde. Hij rookte zijn sigaar en wachtte...
NA TWINTIG JAAR.
De man uit 't Westen bleef met een
staan en greep den ander bij zijn arm.
■fl M
DE
de
ruk
een
was
Jimmy."
kort te
we
weer
LANDSCHAP IN DE BUURT VAN LISMORE
(IERLAND).
d:
ja
AF‘
huk
Het
voor de
elkaar
een stuk gegroeid na mijn
u niets van
elkaar voor
„O ja. we
„Uitstekend! Als Jimmy maar voor de helft
zoo fortuinlijk is geweest, ben ik al blij voor
hem. Het was een beetje een tobber, weet u,
hoe goed hij overigens ook was. Ik heb met
de scherpste hersens moeten concurreeren om
te worden wat ik nu ben. In New York wordt
er nooit uit je gehaald, wat er in je zit. Daar
moet je voor in het Westen zijn." De in
specteur keek op zijn polshorloge.
„Ik moet weer verder," zei hij. „Ik hoop,
dat je vriend komt. Als hij er om tien uur
niet is, wacht je dan niet langer op hem?"
„0 ja," antwoordde de ander gretig. „Ik
wacht tot half elf op hem. Als Jimmy nog in
leven is, zal hij er dan zéker zijn. Goeden
avond, inspecteur."
„Goedenavond, mijnheer," groette de in
specteur terug en hij vervolgde zijn weg.
ons
van meening, dat we
onze bestemming wel zouden
er dan ook van ons zou
angzaam wandelde de inspecteur de bij-
I kans geheel verlaten, donkere straat in.
Als naar gewoonte gingen zijn blikken,
hoewel hij buiten dienst was onderzoekend
rond of hij nergens iets ongerechtigs of ver
dachts ontwaarde.
Toen hij ongeveer halverwege de straat ge
komen was, begon hij vlugger te loopen bij
het zien van een man, die, met een onaange
stoken sigaar in den mond, in de donkere
portiek van een winkelhuis stond. Toen de
inspecteur bij hem was, zei de man opeens:
„Het is in orde hoor, inspecteur. Ik wacht
hier op een vriend Twintig jaar geleden heb
ben we het afgesproken. Het klinkt misschien
een beetje grappig, niet? Maar ik zal het u
vertellen, als u zekerheid hebben wilt. Onge
veer twintig jaar geleden stond er hier een
restaurant
„Dat is vijf jaar geleden afgebroken." zei
de inspecteur.
De man in de portiek streek een lucifer af
en stak zijn sigaar aan. In 't licht van het
vlammetje werd een gebruind gelaat zicht
baar met vierkante kaken, pittige oogen en
een wit litteeken bij het rechteroog. Op zijn
das schitterde een groote diamant.
„Twintig jaar geleden," vertelde de man
verder, „dineerde ik hier met mijn vriend
Jimmy Wells, een beste kameraad en de
tofste jongen van de wereld. Ik was achttien
en Jimmy twintig. We woonden hier samen
op één kamer, net als twee broers. Den vol
genden morgen zou ik naar 't Westen gaan
om mijn fortuin te maken. Jimmy kon je met
geen stok uit New York krijgen; hij vond het
de eenige stad op aarde. Enfin, om
gaan, we spraken dien avond af, dat
elkaar hier precies twintig jaar later
zouden ontmoeten, ongeacht hoe we er aan
toe zouden zijn of welke afstand ons zou
scheiden. We waren van meening, dat we bin
nen twintig jaar
hebben bereikt, wat
zijn geworden."
„Het klinkt heel interessant," merkte de
inspecteur op. „Het lijkt me anders wel
lange tijd, dien jullie moesten wachten. Hebt
uw vriend gehoord, sinds jullie
het laatst hebben gezien?"
hebben een tijdje met elkaar ge
correspondeerd," zei de ander. „Maar na een
paar jaar zijn we eikaars spoor kwijt geraakt.
Het Westen is zoo groot, nietwaar, en ik heb
er als een dolle doorheen geraasd. Maar ik
weet zeker, dat Jimmy hier zal komen als hij
nog leeft, want hij was altijd de trouwste,
beste kerel van de wereld. Hij vergeet het
•stellig niet. Ik heb duizend mijl afgelegd om
vanavond hier te kunnen zijn en ik heb er
niets geen spijt van als mijn oude vriend
komt
De wachtende man haalde ,'n prachtig hor
loge te voorschijn dat rijk met kleine dia
manten was bezet.
„Drie minuten voor tienen," zei hij.
was precies tien uur toen we hier
deur van het restaurant afscheid van
namen."
„U hebt goed geboerd in het Westen, niet?"
vroeg de inspecteur.
OP NIEUW-GLIINEA. Een nieuw verkozen
priester wordt door een ouderen collega voor de
aanvaarding van zijn „ambt" met witte klei bestreken.
Hij had vngcveer twintig uunu en gcv» cht,
toen een rijzige man in een lange overjas,
waarvan de kraag tot aan zijn ooren was op
geslagen, vlug op hem toe trad.
„Ben jij dat, Bob?” vroeg hij aarzelend.
„Ben jij het, Jimmy Wells?" riep de man
in de portiek uit.
„Gelukkig," riep de nieuw aangekomene, de
handen van den ander grijpend en ze druk
kend. „Ja, je bent het, ik zie het! Ik was er
zeker van, dat ik je hier zou vinden als je
nog in leven was. Wel, wek twintig jaar
is een lange tijd! Het oude restaurant is ver
dwenen, Bob; ik wou, dat het er nog was, dan
konden we er vanavond weer eens dineeren.
Hoe heb je het gemaakt in het Westen,
kerel?"
„Reusachtig. Het heeft me alles gegeven,
waar ik om gevraagd heb! Je bent erg ver
anderd, Jimmy. In mijn herinnering was je
veel kleiner.”
„Ja. Ik ben nog
twintigste jaar."
„Gaat het je goed in New York, Jimmy?"
„Nogal. Ik heb een baantje aan de ge
meente. Ga mee, Bob; ik weet 'n aardig, rus
tig plaatsje, waar we over den ouden tijd
kunnen boomen."
De beide mannen liepen de straat uit. De
man uit het Westen, wiens egoïsme door zijn
succes nog grooter was geworden, begon te
vertellen hoe' hij zijn carrière had gemaakt. De
ander, bijna onherkenbaar door zijn overjas,
luisterde belangstellend.
Aan den hoek van de straat was een win
kel, waarvan alle lichten nog brandden. Toen
zij in de lichtplek kwamen, keken zij elkaar
onwillekeurig aan.
„Je bent Jimmy Wells niet,” riep hij uit
„Twintig jaar is wel lang, maar toch niet lang
genoeg om van iemands Griekschen neus een
mopsmodel te maken."
„Soms maken twintig jaar van een goed
mensch wel een slecht mensch,” zei de groote
man. „Je bent al tien minuten lang mijn arres
tant, „Zachte Bob”. Chicago dacht, dat je
naar hier was gekomen en ze seinden ons, dat
ze een hartig woordje met je spreken wilden.
Ga je kalm mee? Ja? Dat is verstandig. Maar
voor we naar het bureau gaan, moet ik je
eerst nog een briefje geven. Dat is me door
iemand gevraagd. Je kunt het hier wel even
lezen in het licht van dien winkel. Het is van
inspecteur Jimmy Wells."
De man uit het Westen vouwde het stukje
papier open, dat de ander hem had gegeven.
Zijn handen beefden niet, toen hij begon te
lezen, maar toen hij het uit had, trilden ze
toch een beetje. Het was maar een heel kort
briefje:
„Bob, ik was op tijd op de afgesproken
plaats. Toen je dien lucifer aanstak voor je
sigaar, zag ik, dat het het gezicht was van den
man, dien ze in Chicago zochten. Ik weet niet
waarom, maar ik kon je niet zelf arresteeren.
Daarom ben ik naar de wacht gegaan en heb
iemand gestuurd, die zoowat van mijn grootte
is, om het zaakje op te knappen.