DE STEM IN DE RADIO.
I
i
1
i
I
!'l I
i
(Slot).
U
y
I
NAAR HET INZICHT.
de
I
in zijn stoel en keek
KIJKJE OP DEN BOULEVARD TE VLISSINGEN.
ga
van
Kr
.1
et was daarna, dat mijnheer Dick zoo dol
j I op radio werd. Hij was stil en zwijgzaam
geworden. Ik geloof, dat er meer in
hem omging, dan hij ons liet merken. Ook
al weer zijn trots. Het grootste deel van
den dag bracht hij door met zijn radiotoe
stel, allerlei proeven nemend, zooals hij het
noemde. Hij wist er wel niet veel van, maar
hij was toch altijd bezig, nu eens dit station
opzoekend, dan weer dat. Hoofdzakelijk
luisterde hij naar de muziek. Hij hield erg
veel van muziek. Het mooiste toestel, dat
teur kan verlangen, had hij zich
't. In iedere kamer van het huis,
niet uitgezonderd, was een loud-
n als het noodig was, konden ze
agelijk worden aangezet.
van Eric, maar op
zijn. Maar.... kan het Eric zélf niet zijn?"
Mijnheer schudde zijn hoofd.
,,Zooiets zou mijn zoon niet doen,” zei hij
eenvoudig. „Hij zou nooit vragen. En boven
dien was het de stem van een vrouw."
„Misschien zijn vrouw dan?"
„Hoe zou zij het kunnen? En het was haar
stem trouwens ook niet, dat weet ik zeker."
„Een vriend dan, die een zendstation
heeft?"
„Dat betwijfel ik. Maar we zullen het wel
te weten komen.” Mijnheer Dick wendde
zich tot mij. „Juffrouw Zant, die stem
heeft gezegd, dat mijn zoon ziek is, dat zijn
vrouw en kinderen bijna sterven van honger.
Ze heeft mij voorgehouden, wat mijn plicht
als vader is; ze heeft mij duidelijk gemaakt,
dat ik mijn eigen vleesch en bloed heb ver
loochend, mijn zoon aan mijn trots heb op
geofferd. Ik begrijp het niet. Ik weet niet,
waar die stem Vandaan komt. Iemand heeft
dit middel te baat genomen, om mij de
waarheid te vertellen, om mij voor te hou
den, wat ik heb te doen."
Hij haalde diep adem. Zijn gezicht stond
moe en zorgelijk; er blonk een traan in zijn
oogen.
„Juffrouw Zant, maak bedden klaar, en
eten en alles wat er noodig kan zijn. Als
hetgeen de stem zegt, waar is, dan haal ik
mijn zoon, mijn schoondochter en mijn klein-
kinderen hier in huis."
En hij dééd het. Het was allemaal waar,
wat de stem had gezegdEric was dood
ziek: alle zorgen van dokter Bleek en zijn
vrouw en mij waren noodig, om hem te doen
herstellen. Zijn vrouw en kinderen hadden
alleen maar versterkende middelen noodig.
De jongens waren de aardigste kinderen, die
ik ooit heb meegemaakt.
Noch Eric, noch zijn vrouw wisten iets
van de stem. Mijnheer Dick hoorde ze nooit
meer, en hij kwam ook nooit te weten, waar
ze vandaan gekomen was.
Ik geloof echter, dat ik het net op tijd
gedaan heb. Natuurlijk wist ik, dat Eric
ziek was. Hij, en later zijn vrouw, had me
geregeld geschreven sinds hij was wegge
gaan. Maar ik wist niet, wat ik doen moest
om mijnheer Dick zijn trots te overwinnen,
tot ik ontdekte, hetgeen u ook misschien
heeft ontdekt, dat als men een aftakking
van een radio naar een andere kamer heeft,
men, waarschijnlijk door de loudspeaker,
kan hooren wat er in die andere kamer
wordt gezegd. En het was heel gemakkelijk,
om mijn stem wat te veranderen, ten einde
ze voor mijn doel dienstig te maken. Voor
mijn doel.... vader en zoon te verzoenen.
Ter wille van hen beiden en van de vrouw,
en de kinderen van dien zoon tevens.
A Is ooit iemand tegenover Jeanne Dorge
het vermoeden had geopperd, dat ze nog
eens zou hertrouwen, dan zou zij, wie
het ook was, die zooiets van haar durfde ver
onderstellen, stellig hebben aangezien met
dien verachtelijken, half verwijtenden blik,
dien de meeste menschen zoo onaangenaam
aan haar vonden. Zoo zeker was zij ervan, dat
zooiets nóóit zou kunnen gebeuren....
Jeanne's man was vier jaar geleden gestor
ven, en alles wat zij bezat om haar te herin
neren aan de drie jaren van groot en onge
stoord geluk, die zij met hem had gekend, was
Dick, Dick met zijn blonden haardos, zijn
bruine oogen en ronde gezicht. Dick, het spre
kend evenbeeld van zijn vader.
En toch.Terwijl zij zelf zich verwonder
de over de snelheid, waarmee het pleit bedon
gen was, was zij verliefd geworden en haar
hart klopte als van een nauwelijks volwassen
schoolmeisje als zij aan haar „held'
dacht
•ile naai
ik bijna nooit
zekeren dag zei hij:
„Juffrouw Zant, ik ga mijn testament
veranderen. De helft van mijn geld zal ik
aan liefdadige instellingen vermaken en
andere helft aan jou.”
„Maar mijnheer,” zei ik, „en wat moet er
dan met mijnheer Eric?"
Hij fronste zijn voorhoofd en zei: „Zoo
lang hij bij die vrouw blijft, krijgt hij geen
cent van mij. Zij zal er geen cent van zien.
of ze moet hem opgeven.'
Ik wist, dat het geen zin had, om iets ten
gunste van Eric te zeggen. Daarom zweeg
ik maar.
Het was een paar avonden later, dat hij
mij belde. Ik zat juist in mijn kamer te luis
teren naar een concert uit Londen. Toen ik
in de bibliotheek kwam, zat mijnheer Dick
in een gemakkelijken stoel en luisterde
eveneens. De loudspeaker, die in den hoek
van het groote vertrek stond, zond een stroom
van welluidende muziek de kamer in. Hij
keek naar het instrument, alsof hij ieder
oogenblik verwachtte, dat er iets bijzonders
uit te voorschijn zou komen.
„U heeft om mij gebeld, mijnheer?"
vroeg ik.
Hij draaide zich om
mij aan.
„Juffrouw Zant,” zei hij, „heeft ook ge
luisterd?”
„Ja, mijnheer," antwoordde ik. „En ik
vind het heel mooi. Er zijn heelemaal geen
storingen vanavond.”
„Hoorde u," vroeg hij toen langzaam,
„hoorde u óók iets anders dan muziek?"
„Iets anders, mijnheer?"
„Ja, een stem. Een stem, die door de mu
ziek heen sprak.”
Ik schudde mijn hoofd.
„Neen, mijnheer. Ik heb geen stem ge
hoord. Niets anders dan de muziek. Maar
waarom vraagt u dat, mijnheer? Is er iets
bijzonders?”
Maar hij wilde het mij niet vertellen.
Twee avonden later belde hij mij weer.
Weer deed hij dezelfde vraag. En weer ver
telde ik hem, dat ik geen stem had gehoord.
Toen verstoutte ik mij te vragen: „Was het
een stem, die u kende,, mijnheer?”
Hij schudde zijn hoofd. Er was een zon
derlinge uitdrukking in zijn oogen. Hij keek
achter zich, alsof hij verwachtte, dat er
iemand achter hem stond.
„Ga hier zitten," zei hij, „en luister eens."
Ik nam plaats en luisterde. Maar ik hoor
de niets dan de muziek. Hij ook niet, ge
loof ik.
Den volgenden en daaropvolgenden avond
zat ik bij hem in de bibliotheek, maar ik
hoorde niets, wat niet op het programma
stond. En hij liet ook door niets blijken,
dat hij iets bijzonders had vernomen. Maar
op den avond daarna kwam dokter Bleek
bij hem dineeren. Na het diner gingen zij
naar de bibliotheek en luisterden naar de
muziek. Bijna onmiddellijk daarop belde
mijnheer mij.
„Juffrouw Zant," zei hij, „ik heb die stem
wéér gehoord.”
Ik keek hem verbaasd aan.
„En de dokter heeft ze ook gehoord. Het
kan dus geen zinsbegoocheling zijn."
De dokter schudde het hoofd,
„Ik weet niet, wat ik er van denken moet,
zei hij, „maar ik héb de stem ook heel
duidelijk gehoord. Het is niets bovennatuur
lijks, geloof ik. Het is een stem, die we niet
kennen; een stem, die niemand van ons nog
ooit heeft gehoord. En die stem weet iets
van Eric. of schijnt iets van hem te
weten. We zullen spoedig zien, wat de feiten