1
4
r
Mouw
I
I i
/MM
EEN UELurxKIG IUEVAL.
I
I
y'l
it
e
Mühlbach."
Ds. E
Pred
Janu
DE
zoel
mijnheer
letterlijken zin de geluksbode
JEU
Aon
kwam nog
zoo vaak,
gelukkig toeval zet-
man dit briefje
man den moed
lijd onder de
sloeg hen heime-
_rIj een blik
ui opving, d;e haar alles verried,
jden dag legde zij de handen van
it
I
er water Hj'
van het beetje geld dat je moeder ver
niet het venten van melk? Doet je
DE
Lachend antwoordde zij: Ik kan niet an
ders doen dan herhalen dat er hier een mis
verstand in het spel is. Ik weet werkelijk van
geen briefje!"
Nu kroop mijnheer Meyer opeens in zijn
schulp en zei: „Dan heeft iemand op uw naam
een lage grap uitgehaald! Hier, alstublieft,
dit briefje vond ik eergisteren in dien ouden
roman!" Hij reikte haar het briefje over.
I
van hetgeen hij al zoo
ondervonden had in het leven. En hij deed dit
op zeer uitvoerige wijze, want hij bemerkte
dat de beide dames vooral echter de jonge
er veel belang in stelden. En toen vertelde
ook de tante van haar jeugd hoe zij eens
gedweept had. met de-romans van Mühlbach,
en hoe zij eens vol hoop op den redder ge
wacht had. En terwijl tantetje zoo vlot ver
telde, sloeg mijnheer Meyer steeds maar het
nichtje gade, in wie hij voortdurend nieuwe
charmes ontdekte en aan wie hij ten slotte
zelfs zoo'n beetje het hof maakte. Toen hij
eindelijk afscheid nam, noodigde tantetje hem
uit weer eens gauw terug te komen, hetgeen
hij direct ten zeerste verheugd beloofde. En
toen hij weg was, vroeg de oude dame aan
haar nichtje hoe de jonge man haar bevallen
was, waarop het meisje een weinig kleurend
antwoordde: ,,O, zeer goed!"
Toerr lachte de tante vergenoegd en zij
dacht bij zichzelf: „Misschien zal voor die
jonge menschen het geluk bloeien, waarnaar
ik vergeefs verlangd heb."
En werkelijk: haar wensch werd vervuld.
Mijnheer Meyer kwam terug en
eens terug, en ten slotte kwam hij
alsof hij tot de familie behoorde.
Tantetje lachte steeds en
lijk gade totdat zij op zekeren dag
Den
de jonge menschen in elkaar.
Zoo was het kleine briefje voor
Meyer in 1
geweest.
Hij moest wachten.
Toen kwam de meid terug en zei: „De juf
frouw vraagt of u binnen wilt komen." Met
deze woorden liet zij hem in den salon.
Toen hij binnentrad en wat om zich heen
wilde zien, kwam er op hetzelfde oogenblik
door de andere deur een jong meisje de ka
mer in, dat hem verbaasd aankeek, maar hem
toch met een gedistingeerd gebaar uitnoodig-
de te gaan zitten, terwijl zij hem vroeg: „Mag
ik ook weten waaraan wij de eer van uw be
zoek te danken hebben?"
Hij zag haar met onverholen bewondering
aan, want hij moest tot zijn onuitsprekelijke
blijdschap niet alleen constateeren dat zij
jong was, maar tevens dat er een stroom van
vrouwelijke aanvalligheid van haar uitging,
die zijn hart in zijn keel deed kloppen. Ein
delijk begon hij:
„Ik heb „Aphra Behn van. Louise Mühl
bach gelezen en ik ben het toeval dankbaar
dat mij dit oude boek in handen gespeeld
heeft."
Zij knikte en glimlachte, maar zei niets.
Een beetje onzeker vervolgde hij: „U ziet
dus, juffrouw, dat uw optimisme u niet be
drogen heeft er gebeuren ook thans nog
wonderen men moet er slechts aan ge-
looven."
Lachend antwoordde zij echter: „Neem me
niet kwalijk, mijnheer, maar ik begrijp niet
wat u bedoelt."
Hij raapte nu al zijn moed bijeen en zei:
„Ik ben de moedige jonge man juffrouw! En
indien ik u niet tegenval, dan...." Verder
kwam hij echter niet, want zij stond op en zei
beleefd maar beslist: „Ik geloof, mijnheer,
dat er hier een misverstand in het spel is."
„Stellig niet, juffrouw," hield hij vol, „ik
heb uw briefje gevonden."
„Welk briefje? Ik weet van geen briefje!"
„Wat?" Een oogenblik keek hij haar on
derzoekend aan, toen antwoordde hij moei
lijk. maar toch energiek: „Kijkt u eens, juf
frouw, dat vind ik nu niet mooi. Als men zoo-
iets doet, moet men ook de gevolgen van zijn
daad willen dragen. Of, indien ik u beslist
niet beval, zeg het. dan maar eerlijk, dan ver
trek ik weer direct en ik zal u niet meer las
tig vallen."
(Vrij naar het Duitsch).
„Maar ventje, jullie kunnen toch nooit
leven
dient
vader dan niets?"
„Ja zeker, mijnheer, hij doet
Ten zeerste verbaasd las zij het, las h
nog eens, glimlachte toen en zei eindel.
„Dat is toch werkelijk zonderling!” Daa
na belde zij en toen direct daarop de diens
bode verscheen, zei ze zachtjes eenige woot
den tegen haar.
Met eenige bevreemding had hij haar gade
geslagen, maar hij waagde het niet haar iets
te vragen. Hij zou maar wachten totdat het
haar behaagde het zonderlinge raadsel op k
lossen. Spoedig daarna werd de deur weer
geopend en trad er een oude dame binnen,
„Lieve tante," begon het meisje, nadat zij
hem had voorgesteld, „deze mijnheer hier
heeft eergisteren dit briefje gevonden in een
ouden roman; als ik mij niet vergis, heeft u
dit geschreven, is het niet?”
Er kwam plotseling een doffe waas voor de
oogen van mijnheer Albert Meyer, en het
gansche gebouw van zijn koene verwachtingen
zonk op dit oogenblik in puin.
Intusschen had de oude dame haar bril op
gezet en las nu den inhoud van het kleine
briefje. Toen glimlachte zij eens weemoedig
en zei met een lieve stem:
„Ja, ja, dat heb ik geschreven. Maar dat is
al lang geleden veertig jaar. Nu is het wel
wat te laat om mij nog te ontvoeren. U hadt
het briefje vroeger moeten vinden, mijnheer!
Maar de oude tante, die mij hier eens gevan
gen hield, is reeds sedert lang begraven, en
zooals u ziet, ben ik zelf nu een oude tante
geworden."
Vleiend liep haar nichtje op haar toe, sloeg
haar armen om haar hals en zei: „Maar ii is
geen tyran geworden, tantetje.”
Mijnheer Meyer kwam zichzelf hier zeer
overbodig voor; hij verontschuldigde zich en
wilde vertrekken.
Maar tantetje liet hem niet weggaan. Hij
werd op een kopje koffie uitgenoodigd. En hij
bleef. En toen men eenmaal onder een kopje
koffie zat, werd de stemming zoo vertrouwe
lijk, dat hij ook nog bleef, toen de koffie
reeds lang op was.
Hij moest vertellen
k 4 ijnheer Albert Meyer was niet al te best
y 1 geluimd. Wat u niet verwonderen zal,
indien u weet, dat zijn dokter hem aange
raden had wegens een zware verkoudheid
zijn kamer te houden. Het was Zaterdagmid
dag toen mijnheer Meyer deze jobsmare in
ontvangst nam, en daar hij niet wist hoe hij
Mdien avond en den volgenden Zondag moest
doorkomen, had hij het dochtertje van zijn
hospita naar de bibliotheek gezonden om een
boek voor hem te halen. Maar: het boek dat
hij graag wilde hebben, was natuurlijk uit,
en nu bracht het kind een roman mee van.
Louise Mühlbach! Wie las er nü nog een
boek van die ouderwetsche schrijfster, die
zoo ver va-n het moderne leven af stond! Ge
legenheid om het te ruilen was er niet meer:
de bibliotheek was achter het meisje geslo
ten. Met een verveeld gezicht nam hij het
boek op en begon er landerig in te bladeren.
Plotseling viel er een klein velletje beschre
ven papier uit. Nieuwsgierig raapte mijnheer
Meyer het op en las: „Ik ben een optimiste.
Ik wil mijn hoop op een
ten. Misschien vindt een jonge
en misschien heeft deze jonge
mij te bevrijden. Ik leef en
tyiannie van een tante. Ik zou heel graag
willen trouwen, maar ik kom nooit met man
nen in aanraking, omdat mijn tante mij met
Argusoogen bewaakt. Ik ben wat men zou
kunnen noemen „een goede partij", en ik ge
loof ook wel, dat ik een man erg gelukkig
kan maken. Indien er dus een moedige jonge
man bestaat, laat hij dan naar de Mariastraat
3 komen en daar naar juffrouw Lydia Ter-
meulen vragen. Maar alstublieft tusschen
twee en drie uur, omdat dan mijn tante
slaapt. Ik hoop!"
Albert Meyer moest ondanks zijn grimmi
ge stemming lachen over deze grap, want iets
anders kon het bezwaarlijk zijn. Toen hij den
inhoud echter nog eens las, viel hem de
naïveteit op, waarmede het briefje geschreven
was. Die was echt! En ineens kwam de ge
dachte in hem op: wat, indien het eens géén
grap was, maar ernst? Nog eens las hij het
briefje, en toen nog eens. Toen dacht hij na.
En plotseling stond hij op en liep naar een
tafeltje waarop eenige boeken lagen. Hij nam
een adresboek, en werkelijk, daar stond hm
„Mariastraat 3, Lydia Termeulen”. Hij kon
zich nauwelijks beheerschen. Natuurlijk, daar
moest hij op af! Zoodra de dokter hem maar
toestond, dat hij de deur uit mocht. Er kon
van komen wat wilde!
Toen den volgenden Maandag de dokter
kwam, begreep deze niet waarom zijn patiënt
zoo'n haast maakte om de straat op te gaan.
Daar het echter goed weer was en mijnheer
Meyer bijna beter was, zag hij er geen be
zwaar in de gevraagde toestemming te geven.
Albert Meyer had den goeden, ouden man
wel om den hals kunen vliegen!
Om twee uur begaf hij zich op weg. Zijn
hart klopte als een moker. Toen hij eindelijk,
aanbelde, beefde zijn hand zóó sterk, dat hij
zich geweld moest aandoen om den toestand
meester te blijven. f
Een bejaarde dienstbode deed hem op/n en
vroeg wat hij verlangde. f j
„Ik zou graag juffrouw Termeulen sprekend
Hier is mijn kaartje," zei hij zoo kal^^aw
hem mogelijk was.
„De oude of de jonge juffrouw?" vri
gedienstige, terwijl zij hem een weini
baasd aanstaarde.
Vastberaden antwoordde hij: „Jul
Lydia Termeulen."
De oude dienstbode begon op dit ant
woord geheimzinnig te lachen. „Zoo heeten ze
allebei, de tante zoowel als het nichtje, zei EEN jjuiTËNGEWON’E VANGST - Dr. Ingrau, lid van
ze toen. „Dien mij dan maar bij de jonge de bemanning der „Discovery”, liet onderzoekingsschipdat
dame aan. en zeg, dat ik kom wegens het ?P oogenblik in het Zuidpttolys beklemd zit, met een door
ii i hem gevangen jongen Albatros. Met uitgespreide vleugels
bneije in den roman van Mühlbach. mat het dier ruim drie meter!