I
tg
iru,
I 3
bedekte haar ge-
GEZICHT OP MARSEILLE. - De Baai van den Profeet.
maar
het
DE FRAAIE EEREPOORT VAN AIX TE MARSEILLE.
k,
“4
HET
13 Fe
H»t i
archil
DE
eelo
EEN
in-loo
je tehuis,” zei de oude Daalders,
een tehuis."
en fluweelen bloemen heen
van ontroering. Een
en plotse-
„Ik kan me
hier ook een
heb," zei ze en
hoofd af.
„Het was
„en er gaat nooit iets boven
noemde, en dat ze onderteekende met „jullie
kleine Willy". Maar zélf kwam ze nooit meer
Ze had zooveel andere dingen aan haar
hoofd, en bovendien ze was jong, en wat kan
men dan anders verwachten?
Dien winter stierf de oude Daalders, Al
leen achtergebleven, zette Willem den arbeid
voort. Hij maakte dezelfde bloemen, en des
Zaterdags bracht hij de doos naar het groote
modemagazijn. Van de karige verdienste leef
de hij. Hij hield zelfs nog geld over, want hij
had weinig behoeften. Hij spaarde in het met
de hand gesneden houten doosje, dat Willy
hem eens op zijn verjaardag had gegeven,
lang voordat zij was weggegaan, en dat op
den schoorsteenmantel stond.
„Ach, Willy," zuchtte hij vaak, want hij
hield nog steeds veel van haar. Ware liefde
kan immers niet sterven; zij kan slechts
groeien, want zij is eeuwig!
Op zekeren Zaterdagavond, juist toen hij
wederom eenige geldstukken in het doosje
wierp, werd er op de deur van het kleine
kamertje geklopt. Het klonk heel zachtjes,
alsof een klein vogeltje met zijn vleugels te
gen het paneel sloeg. Hij liep naar de deur
en deed open. In de duisternis zag hij een
vrouwenfiguur
Langzaam kwam Willy binnen,
uit, en busjes kip
„Daar!" zei ze
tafel had gezet.
Over de zijden
ontmoetten Willems oogen de hare. Ze smeek-
om liefde, maar Willy bezag de we-
van een ander standpunt. Nu ze langen
was weggeweest, werd ze meer dan ooit
ling bemerkte hij, dat zij hinkte.. Ze was
mank. Ze was nu niet meer deftig gekleed,
maar droeg een eenvoudig rokje met een
goedkoope blouse. Haar wangen waren bleek,
haar lippen wit, en haar oogen stonden dof.
„Lieve!” zei hij, terwijl hij haar voorzich
tig naar een stoel bracht. Naast haar neer
knielend, sloeg hij zijn armen om haar
knieën en borg zijn hoofd in haar schoot.
„Lieve," snikte hij, „wat is er gebeurd?"
Ze schudde haar hoofd; ze kón niet spre
ken. Hij wachtte geduldig, en na eenige
oogenblikken vertelde zij met moede stem:
„Ik heb een ongeluk gehad. Ik gleed uit,
en brak mijn enkel. Een paar weken heb ik
in het ziekenhuis gelegen. In het eerst zeiden
ze, dat mijn voet heelemaal generen zou,
maar ze hebben zich vergist. Het kan nooit
meer goed worden. Ik zal altijd met dien voel
moeten blijven trekken. En ik kan nu natuur
lijk niet meer dansen. Oh!"
Ze brak in snikken uit en
zicht je met haar handen.
„Stil maar, lieve, stil maar!" suste hij haar
als was ze een klein kindje.
„Neen, neen,” riep ze wanhopig uit, „ik
kan nooit meer dansen, nooit meer!"
„Dat geeft immers niets, lieve," troostte hij
haar, heur handen wegtrekkend van haar ge
zicht en ze tegen zijn borst drukkend. „Daar
moet je niet om huilen, want er is nog iets
veel mooiers en heerlijkers in de wereld, dan
dansen. Je mag niet huilen...."
Na eenige oogenblikken werd ze wat kal
mer; ze maakte haar handen los uit de zijne
en legde ze op zijn hoofd, zachtjes zijn haren
streelend.
De jonge man beefde
zucht ontsnapte haar.
„Wat heb ik verlaten!" snikte ze.
„Niets, niets," riep hij uit, „alles is er
nog.Je hebt mij nog, Willy. Voor altijd!"
Ze staarde voor zich uit, naar de tafel met
de fluweelen en zijden bloemen, naar het
schaarsche meubilair, dat echter genoeg voor
hun weinige behoeften was: drie stoelen, een
tafel en op den schoorsteenmantel een klokje
en een met de hand gesneden doosje: een
spaarpot.
„Hoe mooi!" zei ze....
„Werkelijk?" vroeg hij, in-gelukkig.
„Ja, heusch," antwoordde ze. „Ik heb het
nooit zoo gezien. Ik was vroeger blind."
Ze legde haar handjes in de zijne.
„Het is een tehuis,” zei ze. „En dat is alles!
De oude Daalders had gelijk."
Lang zaten ze dien avond nog bij elkaar.
Twee tevreden, gelukkige menschen....
Ze kwam nooit meer terug. Af en toe stop
te haar auto nog wel eens aan den ingang
van de straat, en de chauffeur droeg dan een
mand met allerlei versnaperingen naar het
kleine kamertje. Altijd was er een briefje van
haar bij, waarin ze hen „haar beste vrienden"
ten haar
reld
tijd
getroffen door de armelijke omgeving, waarin
de beide mannen werkten en leefden.
haast niet indenken, dat ik
deel van mijn leven gesleten
onwillekeurig wendde ze haar
een komen ook. Oh, Willy, ik weet wel, dat
ik leelijk ben en dat mijn gezicht misvormd
is en dat je het nooit rijk bij mij zult krijgen,
maar mijn hartmijn hart is voor eeuwig
voor jou!"
Ze schudde langzaam haar hoofd.
„Ik wil.... eh.... ik ben er misschien te
trotsch voor, Willem. Ik wil wat meer worden
dan een bloemenmaakstertje. Ik wil iets groo-
ters, iets mooiersik wil succes!”
„Succes is gelijk een vlinder; 't heeft ge
woonlijk geen lang leven. En dan: succes
gaat dikwijls duizenden menschen voorbij eer
het bij één blijft.”
,,lk kan die één zijn!”
Nog langen tijd spraken zij samen,
haar besluit stond vast
Ze ging dus weg en de beide mannen ble
ven alleen in het dakkamertje achter, waar
het des winters zoo koud en in den zomer
zoo ondraaglijk heet was. Ze maakten even
veel bloemen als vroeger, maar de gezellig
heid was weg. Ze misten iets. Er klonk nu
geen heldere meisjeslach meer door het kleine
vertrek en er was niemand meer, die voor hen
danste.
Op zekeren dag kwam zij hen eens opzoe
ken: in het deftig gekleede meisje herkenden
zij nauwelijks meer de oude Willy. Beneden
in de nauwe straat stond een luxe auto op
haar te wachten. De chauffeur droeg een
groot pak naar boven dat hij op een wenk
van haar in het kamertje zette.
„Dat is voor jullie," zei ze, terwijl ze
openmaakte. „Om eens lekker te smullen."
Er kwamen flesschen met gouden etiketten
en ham en doperwtjes.
hartelijk, toen ze alles op
«rs- W