1
I
p
M
I
1
1» x
w
h
I
V
u
5
n
VAN HET EILAND HAWAII. - Het regeerende vorstenhuis
de monarchie gedurende den
van
in
i;
r-
ji
i:
n
is
P
S
n
d
n
n
n
e
n
i-
n
in
dj
ik
el
ip
>u
n
d
r-
n
ie
9
le
Toen de nieuwe James Purshill in de hut van
den vroegeren James Purshill wakker lag, ge
voelde- hij zich zeer gelukkig. Wat was alles
gemakkelijk gegaan; hij had geen enkele fout
schelde en
vreemde hof-
we hebben je te
er is geen ontkomen aan. Je zult
van het eiland Hawaii woonde den laatsten tijd
zomer in dit gerestaureerde paleis te Kailua.
Den avond, voordat de boot te Glasgow zou
landen, wilde hij het zaakje ten uitvoer brengen.
Er moest niet te veel tijd zijn tusschen de ge
beurtenis en de aankomst in de haven.
Hij was er zeker van, dat hij zou slagen. Alles
leek zoo eenvoudig. Het leek hem tenminste
zoo nog veel eenvoudiger dan hij zich had voor
gesteld.
Hij gevoelde zich zonderling kalm toen hij op
’t dek kwam, slenterde wat door de rookzaal,
door de bar en de leeszaal. Overal vertoonde
hij zich.
Na een half uurtje begaf hij zich naar
Purshill’s hut, stak het licht aan en schelde voor
den hofmeester.
Er kwam geen antwoord; hij
schelde weer tot er tenslotte een
meester kwam.
„Waar is mijn hofmeester?” vroeg hij en
bootste het Amerikaansch accent, waarmee
Purshill gewoonlijk sprak, uitstekend na.
„Ik weet het niet, mijnheer; ik zal den chef-
op zijn afdeeling en daarom kwam ik hier, om
dat de hutten, die mij zijn toegewezen, naast
de zijne liggen - Lington heette hij.”
„Dat is vreemd,” zei de man, die nu Purshill
was. „Een minuut geleden kwam ik hier, vond
het raampje open en deze dingen op het tafeltje
ernaast.” Hij wees naar een pet en een wit
jasje. „Wat maak je hieruit op?”
„Ik weet het niet, mijnheer; ik zal den chef-
hofmeester roepen.”
Deze verscheen in Purshill’s hut en na hem
kwamen de administrateur en de kapitein. Ze
ondervroegen de andere hofmeesters; niemand
wist iets bijzonders. Het was duidelijk, dat Ling
ton zelfmoord had gepleegd. Z n collega’s
spraken over z’n vreemde manieren; geen van
hen was verbaasd over het gebeurde; hij was
altijd een eigenaardige man geweest
En men nam aan, dat hij in een zwak oogen-
blik de daad had begaan.
Er werd een andere hofmeester in zijn plaats
gezonden en daar er veel te verzorgen was,
wilde men morgen vroeg kunnen landen, ver
oorzaakte de zaak maar weinig opschudding,
zooals Lington wel vooruit had voorzien.
H
I
I
Toen Purshill zich kort na het diner naar zijn
hut begaf, de deur opende en het licht aanstak,
stapte Lington, die achter de deur stond, naar
voren. Zonder een woord te spreken, sloeg hij
den binnenkomende met een rond stuk ijzer op
het hoofd. Hij had opzettelijk dat soort wapen
gekozen, omdat hij wist, dat een harde slag
ermee den aangevallene zou bedwelmen, zonder
dat er bloed zou vloeien.
Onmiddellijk viel Purshill bewusteloos neer.
Lington sloot de deur, zocht in de zakken van
zijn slachtoffer naar diens sleutels en papieren,
greep zijn blauw met wit gemoesde das en den
bril met hoornen rand en duwde het ontzielde
lichaam door de patrijspoort.
Tevoren had hij al geprobeerd of het mogelijk
zou zijn, Purschill er doorheen te persen. Hij
had met zichzelf de proef genomen. De das en
de bril waren noodig voor zijn plan. Gelukkig
waren de glazen bij den val niet gebroken; dit
moest hij riskeeren.
Toen hij Purshill’s voeten losliet en het
lichaam door het raampje in zee viel in de
zee, die haar geheimen bewaart glimlachte
Lington en mompelde:
„En nu, vaarwel George Lington! Voortaan
ben ik James Purshill!”
Kalm als altijd bracht hij eenige veranderingen
aan z’n uiterlïjk aan en verwisselde van kleeren.
Enkele minuten later stapte een man uit de hut,
van wien niemand ooit zou denken, dat hij niet
James Purshill was. Hij had dezelfde gestalte,
dezelfde gelaatskleur, dezelfde kleur van oogen
en hij droeg een van Purshill’s blauwe costuums
en diens hoornomranden bril.
zijn berekening gemaakt. Zelfs de hof
meesters, met wie hij maanden lang had om
gegaan, dachten geen oogenblik, dat hij niet
James Purshill was. Zoodra hij in Glasgow
was, zou hij de 10.000 pond van de bank halen
en dan naar Indië of Australië verdwijnen.
Londen leek hem niet veilig, maar hij kon
overal van Purshill’s geld leven.
Aan Hetty dacht hij nauwelijks. Hij wilde
niet naar haar toegaan; hij begreep, dat zij
dadelijk het bedrog zou merken m elk geval
voelde hij er niets voor, haar op de proef te
stellen. Z’n liefde voor haar was dood; hij ver
langde niet, haar ooit weer te zien.
Het was morgen. De „Cresswold” lag aan
den wal. Het was ven drukte en geschreeuw
van belang.
De nieuwe Purshill baande zich een weg door
de menigte, toen iemand hem in het oor fluis
terde: „Nu hebben we je heusch te pakken,
Purshill!” Op hetzelfde oogenblik voelde hij
de handboeien om zijn polsen. „Je bent een
gladde kerel,” klonk het verder, „maar ik ge
loof, dat ik nu gladdfer ben geweest. Toen ik
het telegram ontving, dat je op deze boot was.
ging ik met een snellere boot naar Liverpool
en nu zul je niet meer op je rechters kunnen
schieten en er vandoor gaan. Nu hebben we je
te pakken.”
De nieuwe James Purshill stond als aan den
grond genageld; zijn lichaam was verstijfd; zijn
tong kleefde aan zijn verhemelte.
Ten laatste kon hij iets uitbrengen, dat klonk
als: „Maar watWat? Hoe weet je?”
„Hoe we je vonden? Ha, ha! Je vrouwtje
verklapte alles toen ze bemerkte dat je haar
had bedrogen, zooals je iedereen bedroog. Door
haar zul je je verdiende loon ontvangen!”
„Lieve hemelHetty Hetty, die me
den dood inzendt! Mij!”
,,’t Is zooals je zegt, kerel;
pakken en
je verdiende loon ontvangen!"