IB IE II ID IE N IDIE ST IE ID 114 ST IE VAN I I f A ?- k| L r- -t* ,J zou „1 kost V phei had, een kaln M John von< Ope hoof kluis dach het nute laat; H en s hij j weei wille M zoo M reed: F DE „TOBBE-BRONNEN” langs den fraaien Ashland-Klamath-weg, de hoofdroute naar het in Klamath County, Oregon, gelegen fraaie kratermeer. Johi klaa C hij c nu snel het een waa „I en 1 waa sprit tern kon duiz perc indii deui zijn kluis ze I gesc hierl Ik t kum afw< ■J „I éénn Tot Ci alles pruil valk lekei nog hij J zou aan hij n Hi verb Ni happ PI hek. hij hem voor het den dronken en aan wat hij me leelijk bedrogen; hij is van honderd pond meegeven. ,,’t Is niet veel, vind je wel?” vroeg de jon gere broer. ,,Ik wil niet op de oude kwestie terugkomen, maar je weet, dat het moeders be doeling was, mij een deel van haar geld na te laten. Door haar plotselingen dood bleef alles inr handen van vader. Ik was haar lieveling; jij de zijne. En tenslotte had jij alles en ik niets. Zelfs niet mijn aandeel van jongsten zoon.” Hij zette zijn stem uit en als een aanklacht klonk het: „Eigenlijk ben je een dief, John!” „Als je een ander leven hadt geleid, zou ik je anders hebben behandeld; wat verwacht je nu wel van mij?” „Dat zal ik je zeggen. Ik ontmoette gisteren den jongen Henders in een bar; hij sprak leelijk over je. Hij herkende mij niet, maar ik leidde uit zijn woorden af, dat hij voor jou had ge werkt en dat jij hem de bons hadt gegeven. Ik dacht, dat ik nu misschien zijn plaats bij jou kon innemen.” „Ik zou je niet vertrouwen,” antwoordde John; „evenmin als ik het Henders had moeten doen; hij heeft jouw slag!” „Dank je,” sprak Christopher. „Ik zei hem, dat ik hem zou vervolgen; hij schreef me een brief en ik ging hem bezoeken. We werden het niet eens en hij wilde een eind aan zijn leven maken, de lafaard!” John haalde een fleschje, met witte tabletjes gevuld, uit zijn vestjeszak en legde het op tafel. „Veronal ik nam het van zijn bureau; maar als hij niet van idee veranderd is, kan hij natuurlijk ander koopen." „Dus er is voor mij geen werk bij jou, John?" vroeg Christopher. „Neen; ik blijf bij mijn aanbod als een laatste kans.” „Dan neem ik het aan.” Even dacht Christopher aan Henders met zijn bleek gezicht in 't rond geschreeuwd had: „John Brendal meent, dat hij mij de baas is, maar ik zal hem klein krijgen al is 't het laatste, wat ik zal doen." "V? T”ergeet, dat er zooiets als werk bestaat,’ V/ sprak John Brendal vriendelijk tot zijn y ouden huisknecht.. „Je hebt beslist va- cantie noodig, want je haalt je allerlei muize nissen in.het hoofd. De geluiden, die je telkens meent te hooren..." Maar ik hoorde ze werkelijk, mijnheer; het waren geluiden, alsof iemand hier eens goed den boel kwam opnemen er zijn hier veel leege kamers, mijnheer, die zich uitstekend voor schuilplaats leenen.” „En toch sta ik er op, dat je er eens uitgaat, Bronson; na zes weken zul je als een heel ander mensch terugkomen en geen vreemde geluiden meer hooren. Waarschijnlijk ga ik zelf ook de stad uit. Dus goede reis en veel genoegen!" „Dank u, mijnheer!” Nog lang nadat hij de straatdeur achter den ouden knecht had hooren dichtvallen, bleef John Brendal in de donkere kamer zitten zonder het licht aan te steken. Hij dacht aan zijn broer Christopher, die in deze zelfde kamer het lievelingsvertrek van hun moeder steeds de meest welkome gast was geweest. En nu zou Christopher, die in de gevangenis had gezeten, hier terugkomen. Nog éénmaal zou helpen en dan niet meer; het zou nu laatst zijn. Hoe vreemd, dat die jongen den verkeerden weg was opgegaan! De tijd naderde, dat hij hem kon verwachten; hij had zijn werk in de stad vlug afgedaan en had zorg gedragen, dat zijn knecht was ver trokken, voordat Christopher zou komen. Het was niet noodig, dat iemand iets van dat be zoek wist. Hij stak de lamp aan en zag rond in het nu geheel verlichte vertrek. Op de sofa tegen den muur, die een half uur geleden nog in diept duisternis gehuld was geweest, lag een man in nonchalante houding. Het was Christopher! Al had hij hem in geen jaren gezien, herkende John toch dadelijk den zwakken glimlach op zijn gezicht, waarmee hij steeds ieder voor zich wist in te nemen. „Wat drommel!” bromde hij. „Hoe kom je hier? Heeft Bronson je binnengelaten?” „Neen, ik ben door die oude opening in de heg gekropen. Ik heb het huis eens doorsnuffeld en ben toen hier op de sofa gaan rusten.” Christopher rekte zich behaaglijk uit. „In de stad spreekt men over je als een zon derling mensch, die zelden zijn kamer verlaat en bijna nooit menschen ziet. Men weet niet meer, hoe je er uitziet. Wees echter niet be zorgd, John; niemand heeft mij herkend.” „Hou nu eens op met dat geklets ep vertel me liever, waarom je me wilde spreken?” ,,’t Is natuurlijk weer het oude liedje,” begon Christopher. „Ik ben ongelukkig; de gevangenis heeft een gebroken man van mij gemaakt. Het was een harde, maar goede les, John!” Het verheugde John, die zijn jongeren broe der haatte, dat deze thans als smeekeling tot hem kwam. Hij was altijd jaloersch geweest op „moeders jongen". Maar nu voelde hij een groote macht over hem. „Als ik je nu nóg eens help, moet je goed begrijpen, dat het voor het laatst is en dat ik je nooit meer terug wil zien. Je zult het land moeten verlaten.” Hij trok een lade van de tafel open en haalde er een passage-biljet uit. „Hier is je reisbiljet; de boot vertrekt morgen naar Australië; bovendien zal ik je nog twee

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 6