DE JEUGD
VOOR
H
bijzor
nemir
steed:
kend
zijn c
nog
De
kwaa
sotnn
schus
we 1
te st<
1 B
te
DE OUDE STROOHOED
n groote zwarte kraai zeilde door de
lucht. De wind sjorde en trok aan hem
als er maar aan een kraai gedaan kan
worden, doch de kraai was dapper. Terwijl hij
zijn blikken op de wereld beneden hem. liet
rusten op de heuvels, bosschen en rivieren
kreeg hij een versch geploegd stuk land in het
oog en hij zei tegen zichzelf: „Daar zal ik me
maar eens op neerlaten. Dat deed hij. Hij be
reikte den grond vlak bij een grooten stok,
waarop een oude stroohoed hing. Terwijl hij
zijn vleugels op zijn rug legde, hipte hij naar
den stok toe en zei tegen den ouden stroohoed:
„Wie is er nou bang voor jou? Als ik het
zaad wil hebben, dat de boer net gezaaid heeft,
denk je dan, dat ik me daarvan zou laten af
houden door zoo n oud ding als jij bent?'
7
CAD
SEï
IREO
een
De
ei
Doe
De
L
geü
Daé
getc
lich
L
dub
W
der
verte
Ht
én
ande
slech
meni
Di
getal
tot t
de t’
voeg
he
klan
vorn
staai
blau
van
ontn
1M
geta
Goe
en 1
„En
aan het
gaf geen
en een
kleinen jongen. Hij heette
en je kunt
toen ik haar
een
een
een voorbijganger
De oude stroohoed gichelde. „Hi-hi,” zei hij
„dan ben ik per slot van rekening tóch nog
ergens goed voor!”
En zoo had hij geleerd, dat hij om zijn taak
naar behooren te vervullen, maar niet stil kon
blijven hangen, maar heen en weer moest gaan
en leven maken. Anders waren de vogels heele-
maal niet bang voor hem en pikten zij om zoo
te zeggen het zaad onder zijn neus weg
Pietje huilt vreeselijk en
vraagt hem:
„Waarom huil je zoo ventje?"
„Omdat mijn broer Jan vacantie heeft ge
kregen en ik niet!"
„En waarom heb jij dan geen vacantie ge
kregen7"
„Omdat ik nog niet op school ga!"
geraapt door een boer, die in zichzelf mompel
de: „Een goeie hoed om er een vogelverschrik
ker van te maken.”
„En zoo ben ik nu hier," vervolgde de hoed.
„Gisterenmiddag werd het me wefkelijk bijna te
machtig toen ik Jim hier voorbij zag komen
met een pet op als Jan Ripper. Ik kan me maar
niet begrijpen, hoe zulke jongens er altijd in
slagen hun zin te krijgen.”
Op dit oogenblik streek er een windvlaag
over het veld en de oude stroohoed waggelde
boven op den stok heen en weer, een kleppe
rend geluid makend.
„Wettoe,” riep de kraai uit, verschrikt de
lucht invliegend. „Als je kwaad wordt, vind ik
het maar veiliger heen te gaan
En vervaarlijk met zijn vleugels slaand, vloog
hij zoo hard hij kon weg.
picnicken zijn. Weten jullie echter, wat de teekenaar gedaan heeft? Neen? Nu, dan zal ik het
jullie eens zeggen: hij heeft er opzettelijk een heeleboel voorwerpen op geteekend, waarvan de
naam met een B begint, en nu moeten jullie eens zoeken, of je ze vinden kunt. Dat is wel een
aardig spelletje om te doen met je broertjes en zusjes of met je vriendjes! Wie er het meeste
vinden kan! Ik heb ook al eens zitten kijken en heb er al heel wat gevonden! Zien jullie bijvoor
beeld aan den overkant van het water dat Bord staan? En vlak vooraan die heerlijke Banane i
en die lekkere Boterhammen liggen? Nou heb ik er jullie al drie verraden en moeten ju'lij
de rest zelf maar zoeken, hoor!
„Neen, dat geloof ik zeker niet,” antwoordde
de oude stroohoed, „ofschoon de akkerman na
tuurlijk wèl verwacht, dat ik dat doen zal.
„Dat weet ik ook wel,” bromde de kraai,
terwijl hij in den grond begon te pikken. „Maar
ik ben te oud en te ervaren om bang te zijn
voor zoo n gewonen vogelverschrikker als jij.”
De oude stroohoed hing doodstil. „Ja," zei hij
zachtjes en bedroefd, „mijn goede dagen zijn
voorbij. Er was een tijd, dat ik een veel mooier
taak had te verrichten dan hier op dien stok te
hangen en te probeeren het zaad van mijn baas
te beschermen tegen zulke roovers als jij."
De kraai stak zijn snavel in de lucht en zei:
„Ko-ko-ko,” dat zijn manier was om te lachen.
Toen ging hij weer verder met pikken en kwam
tot vlak bij den stok
„Het lijkt nog niet langer dan gisteren," zei
de hoed, „dat ik spiksplinternieuw uit een
mooien winkel kwam en een plaats kreeg op
het hoofd van een
Jim. Zijn moeder liep naast hem
begrijpen, hoe grootsch ik was,
hoorde zeggen: „Nou, Jim, je hebt nooit
mooieren hoed gehad. Je ziet er echt als
kleine heer uit. Wees er erg voorzichtig op,
hoor! Houd hem goed schoon. Hij verdient, dat
je er erg zuinig op bent. En wat denk je, dat
die Jim zei?”
De kraai, die nog steeds naar zaad
zoeken was, sloeg met zijn vleugels en
antwoord. Daarom vervolgde de hoed:
„Hij zei, terwijl hij zóó verschrikkelijk zijn
voorhoofd fronste, dat ik haast van zijn hoofd
pet willen hebben net als
viel: „Ik had een
Jan Ripper heeft."
Toen wist ik, dat ik nooit gelukkig met Jim
zou zijn. En dat was ik ook niet. Eer er een
week verloopen was, hadden we al heel wat
onaangenaamheden samen gehad. Op een mid
dag, dat hij van school naar huis ging hij
had dan altijd geweldige haast nam hij me
zoo ruw van den kapstok, dat ik me erge pijn
deed en toen iemand ik geloof de onder
wijzer daar iets van tegen hem zei, ant
woordde hij: „Ik kan er niets aan doen; die
nare hoed blijft altijd aan den haak zitten."
Hierna kon ik natuurlijk niet meer als zijn
beste hoed fungeeren. In mijn bol zat een heel
groote kraak en ook mijn rand was gehavend
Je begrijpt, dat ik het toen nog veel slechter
had Het werd spoedig nóg erger en drie dagen
geleden, toen hij uit school naar huis ging, liet
hij me in een grooten plas waaien en ging
zonder mij naar huis. Even later werd ik óp-
^7
Hierboven zien jullie een
van een