I
I
SASCIHA’S IL IIIE F O IE
1
k El
GEZICHT OP WERTHEIM AM MAIN. Het gedeelte
Het
onderweg
dat hij
van de stad, dat aan den Tauber ligt
Op den voorgrond de Tauber; boven de ridderburcht, die in 1634 werd verwoest.
was en
en die
was nu
nu toch geen
VRIJ NAAR HET AMER/KAANSCH DOOR F/OR DA LISA
t
I
I
een deel
schuld aan, en misschien was het ook wel, om
dat Sascha nóg meer van Vera was gaan
houden en zij niet langer een kind was, doch
op zekeren avond zag hij opeens dat zij mooi,
héél erg mooi was. Misschien zou niemand an
ders haar zóó mooi gevonden hebben als hij,
terwijl zij, met haar beenen onder haar, op een
stoel zat en den zoom van haar rok naaide,
„Moed, Sascha!” zei ze tegen hem. „Wat is
de dood per slot van rekening? Denk er aan,
dat wij Russen zijn. Zijn we niet allemaal ge
doemd om te sterven? Nü hebben wij elkaar
immers nog! De dood is niets! En het leven
is ten slotte zoo slecht niet. Moedertje wil, dat
wij flink zijn. Stil nu, huil niet zoo...”
Vrouwen kunnen soms zoo dapper zijn in de
uren van het leed. En dat meisje, die Vera, die
soms nog een kind was en volkomen vertrou
wend op Sascha, en die zoo vroolijk en op
gewekt kon zijn, was nu de troosteres in die
kamer, waar de dood was binnengetreden.
Na de begrafenis, waarbij zij alleen, op een
regenachtigen dag, door de sloppen en stegen
van Parijs achter den lijkwagen hadden ge-
loopen Vera s dunne kousen waren doornat
kwamen zij op hun kamertjes terug en lang
zamerhand voelden zij, omdat zij jong waren
en het leven nu eenmaal zoo is, hun gemis niet
weer en Sascha
haar onder zijn bits
door de
wakker
meer zóó erg en Vera lachte
verborg zijn liefde voor
heid. De lentezon kwam en scheen
dakraampjes, de jeugd in hen weer
roepend.
Misschien droeg de lente er voor
en misschien was
meer van
z)
Nieuwe lezers beginnen hier:
Het was niet voordat zijn moeder in een smerige kazerne
woning te Parijs was overleden, dat Sascha met een zonderlinge
gewaarwording, die zijn ziel op een ongekende wijze beroerde,
begreep, dat hij Vera beminde met een méér dan broederlijke
liefde
Vera was de dochter van een vriendin van Sascha s moeder,
die aan typhus was overleden. De drie menschen waren uit
Rusland gevlucht en hadden na een langen zwerftocht door
bijna alle landen van Europa twee kamertjes gehuurd te Parijs.
Sascha en Vera waren als broer en zus opgegroeid en langen
tijd hadden zij niet beter geweten of zij waren het inderdaad.
Sascha, die nu achttien was, zorgde met de zeventienjarige Vera.
die midinette was, voor het onderhoud van hun drieën, want
Sascha’s moeder was te zwak om iets te verdienen.
Op een avond, toen Vera van haar werk thuiskwam, vond zij
Sascha huilend voor zijn moeders bed liggen. Zij was gestorven
en Sascha was ontroostbaar.
die gescheurd was. Haar ravenzwarte haren
waren kort geknipt en ze droeg ze in 't midden
gescheiden. Haar armen waren mager, evenals
haar beenen, ofschoon ze samen nu toch ge
noeg verdienden om althans voldoende eten te
kunnen koopen.
Sascha probeerde viool te leeren spelen. Hij
dacht dat hij dan later, wanneer hij goed ge
noeg speelde, wel een baantje zou kunnen
krijgen in een of ander orkest, dat beter zou
zijn dan glazenspoeler en tweede portier in een
bistro. Hij speelde op een stomme viool, omdat
de andere bewoners van het huis hem hadden
laten weten, dat ze hem den nek zouden af
snijden als hij hen te zeer verveelde en
vingeroefeningen zijn niet erg amusant om te
hooren! Hij oogde over zijn viool heen naar
Vera, tot zij zag, dat hij naar haar keek en
zij kameraadschappelijk tegen hem lachte.
„Speel eens wat Russisch, Sascha,” vroeg ze.
„Er is iets moois aan haar,” dacht hij. „Het
is de gratie van haar lichaam, de vorm van
haar hoofd. Haar vader behoorde tot het oude
regime een aristocraat. Er is iets in erfelijk
heid, stellig! Zij is een kasplantje, vergeleken
bij de meisjes met hun dikke enkels en ruwe
handen, die in de Rat Mort komen.”
Vera rilde even; het was vooral des avonds
nog vrij koud.
„Waarom kleed je je niet dikker, als je het
koud hebt?” vroeg hij grommend.
„Wees niet zoo dwaas! Ik kan
winterkleeren meer dragen.”
„En zoo zul je nog kou vatten,” zei hij. „En
bovendien zou het ook behóórlijker zijn, als je
wat langere rokken droeg. Ze reiken bijna
boven je knie!”
Ze trok haar wenkbrauwen op en zette een
grappig gezicht.
„Je wilt toch zeker niet zeggen, dat de vorm
van mijn beenen je niet aanstaat? Nou, je zult
het er tóch mee moeten doen, want ik kan er
niets aan veranderen.”
Ze was heelemaal niet verlegen voor hem.
Tegenover hem was ze zoo onschuldig als in
de dagen, dat zij samen in hetzelfde bed sliepen.
Waarom ook niet? Vera had in hem nooit an
ders, dan een broer gezien, want hadden zij niet
altijd als broer en zus geleefd?
was toen zij op een Zondagmiddag
waren naar het Bois de Boulogne,
voor het eerst besefte, dat dit meisje
dies voor hem in zijn leven beteekende. Ze
waren van de Rue Danton te voet naar de
Notre Dame gegaan en toen langs de rivier,
waar Sascha even bleef staan om te kijken
naar de oude boeken op de stalletjes. Vandaar
waren zij naar de Place de la Concorde ge
wandeld, waar hij haar nog net bijtijds kon
grijpen, om haar weg te trekken voor een
grooten auto, die zijn bocht te wijd nam.
..Espèce de saligaud!" riep Vera den chauf
feur na, die nog tegen haar grijnsde.
Sascha werd zoo bleek als een doode en was
hevig geschrokken.
„Kijk dan ook uit waar je loopt," snauwde
hij haar toe.
Het drong opeens tot hem door, dat wanneer
hij haar niet nét intijds had opzij getrokken, hij
dan alleen had moeten teruggaan naar hun
kamertje op de vijfde verdieping van de Rue
Danton. Dat was een ellendige gedachte, die
hem een heele poos stil deed zijn. Alleen, zon
der Vera, in Parijs te zijn, waar zij als Rus
sische ballingen tóch al zoo alleen waren, zou
erger zijn dan de dood, dacht hij. Toen zijn
moeder was gestorven, had hij zich reeds zoo
wanhopig gevoeld. Maar als er iets met Vera
gebeurde, zou het leven geen zin meer voor
hem hebben. Zij was het eenige schepsel, waar
voor hij leefde. Hij wist dat nu. Alles wat hij
wenschte te bereiken, alle plannen, die hij had
gevormd, waren voor haar. Voor haar leerde
hij vioolspelen, voor haar trachtte hij zijn toe
komst te verbeteren. Vervloekt die auto s en
al die duivels, die ondersteboven rijden degenen
die loopen!
Langzaam liepen zij de Champs Elysées af
in de richting van het Bois, een lange, ver
moeiende wandeling, zoodat Vera aan zijn arm
hing voordat zij hun doel bereikt hadden en
haast op één voet hinkte, daar de hak van een
van haar schoenen was omgeslagen. Maar ze
was opgewekt en vroolijk gestemd, omdat de
zon scheen op dezen lentedag en de natuur
bezig was te ontwaken. Sommige voorbij
gangers keken naar hen, naar die twee jonge
menschen, die arm in arm liepen en er zoo
armoedig uitzagen en die toch door hun jeugd
zoo aantrekkelijk waren. „Jonge verloofden,
dachten de man en vrouw van middelbaren leef
tijd. „O, konden wij óók maar weer jong zijn,"
dachten de ouderen. Of misschien zagen zij aan
Sascha, die met opgehesen hoofd liep ondanks
zijn te korte broek en zijn verschoten jacquet,
wel iets gedistingeerds.
Vera zag er niet zoo armelijk uit. Zij was
in het roze japonnetje, dat ze reeds tweemaal
had gekeerd en waarin twee stukjes stonden,
toch nog een elegante verschijning. Met een
randje witte chiffon om haar hals en een klein
grappig hoedje, dat zij had gemaakt van een
stukje vilt, dat zij voor eenige sous had gekocht,
zag zij er zelfs chic uit, zooals Sascha dien
morgen had gedacht, ofschoon hij het haar niet
had gezegd. Het was alleen maar die gebroken
hak, die haar elegantie bedierf.
„De rijke bourgeoisie," zei ze op een ge
geven oogenblik, doelend op den stroom auto’s
en wandelaars, die evenals zij naar het Bois
gingen. „O.W.-ers en parvenus. Jij en ik zijn
de eenige aristocraten, Sascha!’
Ze merkte dikwijls zooiets op en ze deed het
zoowel uit trots als om hun armoede weg te
schertsen.
„Ja,” antwoordde Sascha met sombere ironie,
„aristocraten van de Rue Danton, vijfde ver
dieping en pas op den vuilnisbak!”
,-,Ik kan me ook nog wel een en ander her
inneren van vóór de Rue Danton,” had Vera
eenige oogenblikken later gezegd. „Ik herinner
me nog den tijd in Moskou, vóórdat we
moesten vluchten. Soms weet ik echter niet of
het echt gebeurd is of dat ik het maar heb
gedroomd. Ik zie in mijn herinnering dan een